ECLI:NL:RBAMS:2023:3474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/023778-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cumulatieve vonnissen en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, was betrokken bij een cumulatief vonnis dat twee eerdere veroordelingen samenvoegde tot één straf van zes jaar, waarvan nog drie jaar moest worden uitgezeten. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, waarbij werd opgemerkt dat hij aanwezig was bij de eerdere veroordelingen en dat hij zelf om een verzamelvonnis had verzocht.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, die stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de eerdere processen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de relevante procedures en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen, maar de rechtbank oordeelde dat de Poolse autoriteiten de situatie adequaat hadden behandeld.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank stond de overlevering toe, waarbij werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat hij niet aan de vereisten voor ononderbroken rechtmatig verblijf voldeed. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen, terwijl ook de internationale samenwerking in strafzaken wordt gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/023778-23
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2022 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.LE. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Aolad-Si M’hammad, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding van een
cumulative judgementvan de
Regional Court in Poznań(Polen) van 6 maart 2020 (referentienummer: III K 538/19). Uit het EAB blijkt dat er twee vonnissen aan dit cumulatieve vonnis ten grondslag liggen:
  • Judgementvan de
    Regional Court in Poznań(Polen) van 18 november 2015 (referentienummer: III K 161/10);
  • Judgementvan de
    Regional Court in Poznań(Polen) van 30 juni 2017, III K 51/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, waarin twee eerdere veroordelingen zijn samengevoegd tot één straf. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW. [4]
Verzamelvonnis van 6 maart 2020 (III K 538/19)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis van 6 maart 2020 heeft geleid. Uit onderdeel D van het EAB volgt dat de opgeëiste persoon bij de procedures in beide onderliggende vonnissen aanwezig was en zelf om een verzamelvonnis heeft verzocht. De dagvaarding voor de zitting is op 20 februari 2020 uitgereikt aan een huisgenoot op zijn adres, die beloofd heeft deze aan hem te overhandigen. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat die huisgenoot zijn vriendin was met wie hij toen samen woonde. Hij was dus – op zijn minst – op de hoogte van het
voorgenomenproces. Ook blijkt uit onderdeel D dat de opgeëiste persoon een raadsman heeft aangezocht, dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
Vonnis van 18 november 2015 (III K 161/10)
In de aanvullende informatie van de justitiële autoriteit van 23 maart 2023 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van het vonnis van 18 november 2015 heeft geleid. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze informatie en oordeelt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Vonnis van 30 juni 2017 (III K 51/09)
De rechtbank leidt uit onderdeel F van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit af dat een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden die geleid heeft tot een vonnis van 18 oktober 2019 van de
Court of Appealsin Poznan (II Aka 152/18). Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal daarom alleen de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [5]
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, omdat hij op de intensive care in het ziekenhuis lag. Meer precies is hij wel op twee zittingsdagen aanwezig geweest maar heeft hij de laatste zittingsdag op 8 oktober 2019 niet kunnen bijwonen, terwijl hij juist toen het woord had willen voeren. De advocaat van de opgeëiste persoon in Polen heeft verzocht om uitstel van de zitting in hoger beroep, maar dit is afgewezen (zoals volgt uit een e-mail van 5 april 2023 van deze advocaat die bij de pleitnota is gevoegd). De opgeëiste persoon heeft daarom niet zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat uit het EAB en de aanvullende informatie van 23 maart 2023 en 24 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon bij de procedure in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Bij de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 maart 2023 is als bijlage een ingevuld gedeelte van een EAB onder D bijgevoegd met betrekking tot het vonnis in hoger beroep (II Aka 152/18). Hierin is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 11 juli 2019 en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van de behandeling van het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Daarmee lijkt sprake te zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, zij het dat, zoals hierna zal worden toegelicht, sprake is geweest van drie zittingen in hoger beroep.
De rechtbank kan, anders dan de officier van justitie, niet vaststellen dat de advocaat die bij de zittingen aanwezig was een gemachtigd advocaat was die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd, zodat er geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Uit de e-mail van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon van 5 april 2023 blijkt dat er in hoger beroep drie zittingen hebben plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon bij de eerste twee zittingen aanwezig is geweest, maar alleen niet aanwezig kon zijn tijdens de derde zitting op 8 oktober 2019, omdat hij in het ziekenhuis lag.
Gelet op deze specifieke omstandigheden, overweegt de rechtbank dat ook indien de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zich onder deze omstandigheden niet (langer) zou voordoen, er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaat om van de weigeringsgrond af te zien. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Uit de e-mail van de Poolse advocaat blijkt dat de opgeëiste persoon op twee van de drie zittingen in hoger beroep aanwezig is geweest en daar is bijgestaan door zijn raadsman. Ook blijkt dat de Poolse advocaat het Poolse hof (
Court of Appeals) op de hoogte heeft gebracht van de medische situatie van de opgeëiste persoon, maar dat het Poolse hof daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de zaak aan te houden. Daarbij is er door het Poolse hof volgens de stukken van de Poolse advocaat onder andere rekening mee gehouden dat de opgeëiste persoon
is represented by his defense counsel.Ook was de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zitting niet verplicht. De rechtbank gaat ervan uit dat het Poolse hof hiertoe kon beslissen en dat daarbij de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in ogenschouw zijn genomen. Gelet op bovenstaande omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 20, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij al ruim drie jaren rechtmatig in Nederland verblijft en zijn leven heeft opgebouwd in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hij bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6a, negende lid, OLW, omdat een ononderbroken rechtmatig verblijf gedurende vijf jaren niet is aangetoond. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota primair aangevoerd dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, omdat in dit geval voor de opgeëiste persoon een gevaar bestaat van schending van zijn grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. De opgeëiste persoon staat onder bijzondere aandacht van de Poolse autoriteiten, omdat zijn naam is genoemd op een openbare opsporingslijst op internet. De raadsman heeft subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om nader onderzoek te doen en informatie te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangevoerde argument geen reden geeft de overlevering te weigeren. Alle Poolse veroordeelden en gezochte personen staan op de website waar de raadsman naar verwijst. Het feit dat hij op die website wordt genoemd, brengt niet met zich mee dat hij het gevaar loopt dat zijn grondrechten worden geschonden in bedoelde zin.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het EAB geen betrekking heeft op vervolging, maar op de tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf. In die zin is het verweer van de raadsman dat voor de opgeëiste persoon een gevaar bestaat van schending van zijn grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, omdat hij op een Poolse opsporingslijst zou staan, niet begrijpelijk.
Voor zover is bedoeld aan te voeren dat sprake is van een voltooide schending van zijn recht op een eerlijk proces, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis, terwijl de strafzaken die hebben geleid tot de twee onderliggende vonnissen zijn gevoerd en afgerond vóór het ontstaan van die structurele of fundamentele gebreken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [7]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
6.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (