3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, waarin twee eerdere veroordelingen zijn samengevoegd tot één straf. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW.
Verzamelvonnis van 6 maart 2020 (III K 538/19)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis van 6 maart 2020 heeft geleid. Uit onderdeel D van het EAB volgt dat de opgeëiste persoon bij de procedures in beide onderliggende vonnissen aanwezig was en zelf om een verzamelvonnis heeft verzocht. De dagvaarding voor de zitting is op 20 februari 2020 uitgereikt aan een huisgenoot op zijn adres, die beloofd heeft deze aan hem te overhandigen. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat die huisgenoot zijn vriendin was met wie hij toen samen woonde. Hij was dus – op zijn minst – op de hoogte van het
voorgenomenproces. Ook blijkt uit onderdeel D dat de opgeëiste persoon een raadsman heeft aangezocht, dat hij zijn advocaat heeft gemachtigd en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
Vonnis van 18 november 2015 (III K 161/10)
In de aanvullende informatie van de justitiële autoriteit van 23 maart 2023 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van het vonnis van 18 november 2015 heeft geleid. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze informatie en oordeelt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Vonnis van 30 juni 2017 (III K 51/09)
De rechtbank leidt uit onderdeel F van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit af dat een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden die geleid heeft tot een vonnis van 18 oktober 2019 van de
Court of Appealsin Poznan (II Aka 152/18). Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal daarom alleen de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, omdat hij op de intensive care in het ziekenhuis lag. Meer precies is hij wel op twee zittingsdagen aanwezig geweest maar heeft hij de laatste zittingsdag op 8 oktober 2019 niet kunnen bijwonen, terwijl hij juist toen het woord had willen voeren. De advocaat van de opgeëiste persoon in Polen heeft verzocht om uitstel van de zitting in hoger beroep, maar dit is afgewezen (zoals volgt uit een e-mail van 5 april 2023 van deze advocaat die bij de pleitnota is gevoegd). De opgeëiste persoon heeft daarom niet zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat uit het EAB en de aanvullende informatie van 23 maart 2023 en 24 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon bij de procedure in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Bij de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 maart 2023 is als bijlage een ingevuld gedeelte van een EAB onder D bijgevoegd met betrekking tot het vonnis in hoger beroep (II Aka 152/18). Hierin is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 11 juli 2019 en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van de behandeling van het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Daarmee lijkt sprake te zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, zij het dat, zoals hierna zal worden toegelicht, sprake is geweest van drie zittingen in hoger beroep.
De rechtbank kan, anders dan de officier van justitie, niet vaststellen dat de advocaat die bij de zittingen aanwezig was een gemachtigd advocaat was die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd, zodat er geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Uit de e-mail van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon van 5 april 2023 blijkt dat er in hoger beroep drie zittingen hebben plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon bij de eerste twee zittingen aanwezig is geweest, maar alleen niet aanwezig kon zijn tijdens de derde zitting op 8 oktober 2019, omdat hij in het ziekenhuis lag.
Gelet op deze specifieke omstandigheden, overweegt de rechtbank dat ook indien de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zich onder deze omstandigheden niet (langer) zou voordoen, er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaat om van de weigeringsgrond af te zien. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Uit de e-mail van de Poolse advocaat blijkt dat de opgeëiste persoon op twee van de drie zittingen in hoger beroep aanwezig is geweest en daar is bijgestaan door zijn raadsman. Ook blijkt dat de Poolse advocaat het Poolse hof (
Court of Appeals) op de hoogte heeft gebracht van de medische situatie van de opgeëiste persoon, maar dat het Poolse hof daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de zaak aan te houden. Daarbij is er door het Poolse hof volgens de stukken van de Poolse advocaat onder andere rekening mee gehouden dat de opgeëiste persoon
is represented by his defense counsel.Ook was de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zitting niet verplicht. De rechtbank gaat ervan uit dat het Poolse hof hiertoe kon beslissen en dat daarbij de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in ogenschouw zijn genomen. Gelet op bovenstaande omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.