Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 maart 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 oktober met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Er is een grotere flexibiliteit bij een IRS ten opzichte van een rentevastlening. Indien een pand tussentijds verkocht wordt kan namelijk de faciliteit op basis van Euribor + kredietopslag afgelost worden. De IRS blijft echter doorlopen doordat deze separaat van de lening is afgesloten. De IRS kan later als afdekkingsinstrument gaan dienen voor een nieuwe financiering bij aankoop van een nieuw pand. De verplichtingen uit de IRS blijven echter wel gedurende deze periode bestaan;
Indien bij vervroegd aflossen van een lening het toch gewenst is om (een gedeelte van) de IRS te beëindigen wordt de dan geldende marktwaarde afgerekend. Dit betekent dat u bij een hogere marktrente dan de lopende IRS rente de marktwaarde ontvangt (dit is niet het geval bij een rentevastlening) en bij een lagere marktrente dan de IRS (net als bij een rentevastlening) de marktwaarde (boeterente) moet betalen;
Renteswap 1) afgesloten bij ING die ingaat op 2 april 2007 voor de duur van tien jaar, voor een vaste rente van 4,24% tegen het 3-maands Euribor tarief. Renteswap 1 is afgesloten voor een bedrag van € 4,9 miljoen, deze hoofdsom werd ieder kwartaal met € 100.000,00 verlaagd. In de zogenoemde optie/futureovereenkomst staat onder andere:
Renteswap 2) af voor een vaste hoofdsom van € 2 miljoen met ingang van 1 oktober 2008 voor de duur van vijf jaar, met een vaste rente van 4,45% tegen 1-maands Euribortarief. Op diezelfde dag wordt eveneens een renteswap afgesloten (
Renteswap 3) door [eiser 1] die in zou gaan op 1 oktober 2008 voor de duur van tien jaar. Er is een vaste rente van 4,54% afgesproken op basis van 1-maands Euribortarief voor een vaste hoofdsom van € 1 miljoen.
Renteswap 4). Dit betrof een herstructurering van Renteswap 1 en Renteswap 2. Renteswap 4 ging in op 1 januari 2011 en had een looptijd van negen jaar. Er is een vaste rente afgesproken van 4,24% tegen 3-maands Euribortarief. Het ging om een variabele hoofdsom van € 5,775 miljoen die maandelijks afliep met € 112.500,00.
3.Het geschil
primairING veroordeelt tot betaling van € 2.200.899,00 aan teveel betaalde rente onder de Renteswaps (inclusief € 445.848,00 aan negatieve waarde bij vroegtijdige beëindiging) binnen vijf dagen na dit vonnis, eventueel nog te verlagen met het bedrag onder 2. indien dat wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de relevante rentedatum, dan wel vanaf heden, met een verbod op verrekening voor ING,
subsidiairING veroordeelt tot betaling van € 2.166.230,00, zijnde het bedrag onder 3. minus de kosten van rentecaps van € 34.669,00, eventueel nog te verlagen met het bedrag onder 2. indien dat wordt toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de relevante rentedatum, dan wel vanaf heden, met een verbod op verrekening voor ING,
meer subsidiairveroordeelt tot betaling van € 2.123.555,00, zijnde het bedrag onder 3. minus de kosten van rentecaps van € 77.344,00, eventueel nog te verlagen met het bedrag onder 2. indien dat wordt toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de relevante rentedatum, dan wel vanaf heden, met een verbod op verrekening voor ING,
nog meer subsidiairpartijen verwijst naar de schadestaat procedure,
primairING veroordeelt tot betaling van € 720.728,00 aan kosten door opslag verhogingen binnen vijf dagen na dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de relevante rentedatum, dan wel vanaf heden, met een verbod op verrekening voor ING,
subsidiairpartijen verwijst naar de schadestaat procedure,
4.De beoordeling
forward starting” swaps waren en daardoor speculatief. Dat is onjuist. Bij een “
forward starting” derivaat zit er ruime tijd tussen het moment van afsluiten en het moment van ingaan, en is de onderliggende financiering doorgaans nog niet rond. Als dat het geval is, moet een bank haar klant zeker waarschuwen voor de risico’s daarvan, in het bijzonder dat de financiering niet rondkomt, er anders uit gaat zien of later ingaat dan verwacht. Maar in het geval van [eisers] zijn alle swaps ingegaan korte tijd na het afsluiten daarvan. Het is logisch dat deze bijvoorbeeld de eerste maandag van de aankomende maand ingaan, want ING moet één en ander ook nog administratief verwerken. Dat er dus een aantal weken voorbij gaat voordat de swap van start gaat, betekent niet dat er sprake is van een “
forward starting” derivaat. ING hoefde nergens voor te waarschuwen; er is geen sprake van een zorgplichtschending.
Voor zover het bij de door [eisers] opgesomde kenmerken en risico’s al gaat om daadwerkelijke kenmerken en risico’s van het product zelf (renteswaps), gaat het veelal niet om wezenlijke kenmerken en risico’s. Het enige door [eisers] genoemde risico dat gezien kan worden als een wezenlijk risico van renteswaps, waar een bank inlichtingen over moet geven in het kader van haar mededelingsplicht van art. 6:228 BW, is de mogelijkheid van het ontwikkelen van een negatieve waarde en het moeten afrekenen daarvan bij een tussentijdse beëindiging (HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1046, rov. 3.5.6).
€ 7.998,00(2 punten × tarief VIII € 3.999,-)