ECLI:NL:RBAMS:2023:3420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13.060.133-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. Het EAB, uitgevaardigd op 18 januari 2023, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in het land.

De behandeling van het EAB vond plaats op 25 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez. Tijdens de zitting werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct waren.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, dat de opgeëiste persoon niet correct was gedagvaard, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon niet in staat was om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. Verder werd vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.060.133-23
Datum uitspraak: 9 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (Circuit Court of Zielona Góra), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the District Court of Wschowavan 10 maart 2022 met zaaknummer II K 351/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog tien maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - het volgende betoogd. Volgens het EAB is de dagvaarding in persoon aan de opgeëiste persoon betekend. Toentertijd zat betrokkene echter in een kliniek. Het is zeer wel mogelijk dat uitreiking wel heeft plaatsgevonden maar dat hij de strekking daarvan niet heeft begrepen. Betrokkene heeft dus mogelijk voor ontvangst getekend zonder dat hij wist waar het om ging. De opgeëiste persoon heeft aldus niet zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen. Het heeft er alle schijn van dat het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis een verstekvonnis is. Om die reden moet worden nagegaan of de opgeëiste persoon correct is gedagvaard. Als hij niet wist waar hij voor tekende, gelet op zijn geestestoestand, dan kan hem dat niet worden aangerekend. Om die reden moet de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW dan wel het onderzoek worden aangehouden voor het stellen van nadere vragen hierover.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet slaagt.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Hij is blijkens het EAB echter op 18 november 2021 in persoon gedagvaard, waardoor de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a, OLW zich voordoet.
Door of namens de opgeëiste persoon is niet onderbouwd dat hij ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding in een kliniek was opgenomen noch dat hij door psychische klachten niet in staat zou zijn geweest om te bevatten waarvoor hij tekende. De enkele stelling dat dit het geval zou kunnen zijn geweest, is onvoldoende om aan te nemen dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen, of hierover nadere vragen te stellen.
Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan met betrekking tot de feiten I. tot en met III. is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Wederrechtelijk in de woning of het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
Belediging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Wat betreft feit IV. overweegt de rechtbank het volgende.
De feitsomschrijving luidt:

On January 14, 2021, in Wschowa, state of Lubuskie, at the police station, [opgeëiste persoon] abused verbally police officers, [politiebeambte 1] and [politiebeambte 2] , on duty
Op basis van deze omschrijving kan de rechtbank dit feit niet als ‘
belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ kwalificeren. Niet duidelijk is immers wat er door de opgeëiste persoon tegen de desbetreffende politiebeambten is gezegd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering van de overlevering voor dit feit af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft – het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen – en dat de overlevering toch al toelaatbaar is voor de tenuitvoerlegging van de straf voor de andere in Polen begane feiten, waardoor de gehele afdoening van de openstaande vrijheidsstraf ook in het belang van de opgeëiste persoon is.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
7. Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 138, 266, 267 en 285 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (Circuit Court of Zielona Góra), Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (