ECLI:NL:RBAMS:2023:340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
13/260433-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot wapen- en drugshandel

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (AB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij wapen- en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Britse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelden dat de feitsomschrijving in het AB niet genoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving in het AB voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon en dat de overlevering niet in strijd was met het specialiteitsbeginsel.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er grote problemen zijn in Britse penitentiaire inrichtingen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon een levenslange gevangenisstraf kan krijgen in het Verenigd Koninkrijk, maar dat er mogelijkheden zijn voor vervroegde invrijheidstelling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het AB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/260433-22
RK nummer: 22/4744
Datum uitspraak: 26 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 9 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 31 maart 2021 door
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting. Zijn gemachtigd raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, heeft namens hem het woord gevoerd.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet juncto artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
Warrant of Arrest at first instance dated 15 March 2021 issued at South Sefton Magistrates’ Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende is beschreven. In de feitsomschrijving is niet aangegeven op basis waarvan de opgeëiste persoon is geïdentificeerd als de gebruiker van het Encrochat-account met de gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam]’. Er dient kritischer te worden gekeken naar deze informatie, nu het gaat om een zaak die voortkomt uit de hack van onder andere Encrochat. Voor een uitvaardigende staat wordt het wel erg eenvoudig om van een bepaalde Encrochat gebruikersnaam simpelweg te stellen dat de opgeëiste persoon achter deze gebruikersnaam schuilgaat. Het is voor de betreffende opgeëiste persoon in die situatie onmogelijk om terstond aan te tonen dat hij niet schuilging achter deze gebruikersnaam, hetgeen een onschuldverweer op grond van artikel 26, vierde lid, OLW volstrekt onmogelijk maakt. De overlevering moet daarom worden geweigerd, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voldoende duidelijk is waar de verdenking op ziet en dat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Of de opgeëiste persoon daadwerkelijk de gebruiker is geweest van het account ‘[gebruikersnaam]’, is een vraag die thuishoort in de bewijswaardering die in de Britse procedure aan de orde moet komen.
De rechtbank overweegt dat het AB, gelet op artikel 606 HSO, gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de HSO geformuleerde vereisten. Daartoe dient het AB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het AB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek – voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij wapenhandel en drugshandel in de periode tussen maart en mei 2020, waarbij de opgeëiste persoon wapens en munitie verkreeg en aanbood alsook cocaïne, heroïne en cannabis en prijsafspraken maakte en betrokken zou zijn bij de invoer van cocaïne in april 2020.
De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de vereiste feitsomschrijving er niet toe strekt om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964). Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

5.Detentieomstandigheden (artikel 604, aanhef en onder c, HSO)

De raadsman heeft aangevoerd dat er in meerdere penitentiaire inrichtingen (PI) in Engeland sprake is van grote problemen, waarbij de raadsman zich baseert op een groot aantal berichten uit de Britse media. Deze berichten gaan niet enkel over HMP Bedford waarvoor de rechtbank een algemeen gevaar heeft aangenomen. Uit de berichten blijkt dat er sprake is van aanhoudende overbevolking, dat gedetineerden vastgezet worden op politiebureaus, dat de medische zorg in de PI’s hapert, dat door personeelstekort er enorme veiligheidsrisico's zijn voor gedetineerden en dat er sprake is van geweld tussen gedetineerden. Daarnaast zitten gedetineerden langer dan toegestaan in hun cel. Juist door het enorme personeelstekort kunnen deze problemen niet binnen afzienbare tijd worden opgelost en blijven de problemen bestaan. Gelet hierop moet er geen gevolg worden gegeven aan het AB, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman is onderbouwd met krantenberichten en dat zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens. Bovendien wordt HMP Altcourse, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst, niet in het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT-rapport) genoemd.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 september 2022, [2] in het bijzonder naar de overwegingen over het toetsingskader bij de beoordeling van detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat in het midden kan blijven welk toetsingskader wordt toegepast, omdat zowel bij toetsing aan het Unierecht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en de uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof van Justitie), als bij een beoordeling op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), de conclusie is dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Britse autoriteiten hebben op 6 januari 2023 meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden geplaatst in HMP Altcourse. Dit betekent dat het vastgestelde reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat gedetineerden in de penitentiaire inrichting HMP Bedford lopen, niet in de weg staat aan de overlevering van de opgeëiste persoon en dat de rechtbank in deze zaak (alleen) de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting HMP Altcourse dient te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat er – afgezet tegen de jurisprudentie van het Hof van Justitie [3] – geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting HMP Altcourse zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat HMP Altcourse niet wordt genoemd in het CPT-rapport van 7 juli 2022. Er is dus geen grond om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tweede stap te zetten – zoals bedoeld in de voorgeschreven twee-stappen toets die volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie – en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling op basis van de jurisprudentie van het EHRM [4] leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van een dergelijk reëel risico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden niet in de weg staan aan overlevering.

6.Levenslange gevangenisstraf (artikel 604, aanhef en onder a, HSO)

Ten aanzien van de feiten met betrekking tot de wapenhandel en harddrugshandel waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
In de e-mail van 11 januari 2023 van de
Senior Crown Prosecutor, Complex Casework Unit, CPS Mersey Cheshirestaat het volgende:
In response to your request for further information, I can confirm that Section H should be filled in as follows:
The offences on the basis of which this warrant has been issued are punishable by a custodial life sentence:
Conspiracy to sell or transfer a prohibited weapon; Conspiracy to fraudulently evade a prohibition on a Class A drug, Conspiracy to Supply a Class A drug.
The issuing state will upon request by the executing State give an assurance that it will:

1. Review the penalty or measure imposed – on request or at least after 20 years. YES

And / or

2. Encourage the application of measures of clemency to which the person is entitled to for under the law or

practice of the issuing state, aiming at a non‐execution of such penalty or measure. NO.

Bovenstaande informatie brengt mee dat in het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid bestaat tot vervroegde invrijheidsstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf – op verzoek of ten minste na twintig jaar. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 26 en 55 Wet Wapens en munitie, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en de artikelen 604 en 606 HSO.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2023.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Zie Rb. Amsterdam van 7 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5751.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
4.Muršić vs Croatia EHRM 20 oktober 2017, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.