ECLI:NL:RBAMS:2023:3292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
13/326239-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag in Amsterdam

Op 10 december 2022 vond in Amsterdam een ernstig verkeersongeval plaats waarbij een automobilist, verdachte, met een snelheid van meer dan 119 kilometer per uur door de binnenstad reed, terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Tijdens het rijden verloor hij de controle over zijn voertuig en kwam in de tegengestelde rijrichting terecht, waar hij een bromfietser, [slachtoffer], aanreed. De bromfietser overleed later aan zijn verwondingen. Verdachte werd aangeklaagd voor doodslag en poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood. Wel werd vastgesteld dat verdachte roekeloos had gereden, wat leidde tot zijn veroordeling voor roekeloos rijgedrag volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, evenals een rijontzegging van acht jaar. De rechtbank oordeelde dat verdachte niet alleen de verkeersregels had overtreden, maar dit ook in ernstige mate had gedaan, wat resulteerde in een dodelijk ongeval. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waaronder schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/326239-22
Parketnummer vordering tul: 13/299510-21
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 11 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding die door de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn ingediend. Op zitting zijn deze vorderingen toegelicht door de advocaten, mrs. K. Gögdas en G.J.M. van Spanje. Ook heeft [benadeelde partij 2] gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] is eveneens een vordering ingediend. Deze is op zitting toegelicht door zijn advocaat, mr. K. Moussaoui. Ook heeft [benadeelde partij 5] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals op de zitting van 11 mei 2023 nader is omschreven, dat verdachte zich op 10 december 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primairhet opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] ;
subsidiairroekeloos of in ieder geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam rijden (met een te hoge snelheid) waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] werd gedood;
2.
primaireen poging tot het opzettelijk van het leven beroven van [benadeelde partij 5] en/of een of meer andere personen;
subsidiairhet opzettelijk in ernstige mate schenden van (een) verkeersregel(s) waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
3. het verlaten van de plaats van het verkeersongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander was gedood en/of aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer] (feit 1 primair), de poging tot doodslag van [benadeelde partij 5] en andere personen (feit 2 primair) en het verlaten van de plaats van het verkeersongeval (feit 3).
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair is aangevoerd dat verdachte met extreem hoge snelheid binnen de bebouwde kom reed in een complexe en drukke verkeerssituatie. Hij reed bovendien al met deze snelheid op het moment dat hij geen, althans zeer beperkt zicht had op de verkeerssituatie. Door met deze snelheid te rijden in een dergelijke verkeerssituatie had hij te weinig gelegenheid te anticiperen op gedragingen van overig verkeer. Ook kwetsbare verkeersdeelnemers maakten gebruik van deze weg. Daarmee bestond er een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval. Verdachte werd gewaarschuwd door de inzittenden in de personenauto die hij bestuurde. Hij was daarmee op de hoogte van de risico’s die hij nam. Nadat getuige [getuige 1]
netheeft kunnen ontkomen aan een aanrijding met de personenauto van verdachte, heeft verdachte het gaspedaal weer ingetrapt. Door onder die omstandigheden de keuze te maken om gas te geven, zoals ook blijkt uit de ACM-data, heeft hij deze risico’s bewust aanvaard. Met andere woorden: verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor de doodslag van [slachtoffer] (feit 1 primair) en de poging tot doodslag van [benadeelde partij 5] en andere personen (feit 2 primair).
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat roekeloosheid niet kan worden vastgesteld. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat verdachte meer dan één verkeersregel heeft overtreden en daarbij kan niet worden vastgesteld dat hij deze in ernstige mate heeft geschonden. Het gaat hier niet om meerdere verwijtbare gedragingen, waardoor niet gesproken kan worden van roekeloosheid.
Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling van de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zal de rechtbank ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen verklaarde feitelijke gedragingen doodslag (primair) of schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (subsidiair) opleveren.
De rechtbank verwijst in dat kader naar de relevante feiten en omstandigheden die hieronder onder 3.3.1 zijn opgenomen.
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in de voetnoten van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 10 december 2022 omstreeks 23.23 uur reed een personenauto (Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] ) in Amsterdam over de Tweede Hugo de Grootstraat, gaand in de richting van de Frederik Hendrikstraat. [2]
De rijbaan bestond ter hoogte van het verkeersongeval uit twee rijstroken bedoeld voor verkeer in tegengestelde rijrichtingen. De middenasmarkering bestond uit een witte onderbroken middenasstreep. Aan de rechterzijde van de rijbaan bevonden zich, parallel aan de rijbaan, parkeervakken. Aan de rechterzijde van de parkeervakken bevond zich een verhoogde rijbaanscheiding. Rechts van de rijbaanscheiding bevond zich een fietspad. Rechts van dit fietspad bevond zich een trottoir, rechts van het trottoir bevond zich bebouwing. [3]
Vanuit de bestuurder van de personenauto gezien bevond zich op het wegdek van de Tweede Hugo de Grootstraat blokmarkering op het wegdek. Na deze wegmarkering bevond zich een voetgangersoversteekplaats met aan de linkerzijde van de rijstrook een Talud voorzien van verkeerszuilen met verkeersbord D2 zoals bedoeld in bijlage 1 van het RVV1990. Na de voetgangersoversteekplaats bevond zich een fietsoversteekplaats, aangeduid door kanalisatiestrepen op het wegdek. [4]
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur. [5] Het was donker. [6] Ten tijde van het ongeval was er geen sprake van vaste zichtbelemmerende obstakels of omstandigheden. Het zicht voor de betrokken bestuurders was goed.
De bestuurder van een bromfiets met kenteken [kenteken] bereed de rijbaan van de Tweede Hugo de Grootstraat, komend uit de richting van het Hugo de Grootplein en gaand in de richting van de Jan van Galenstraat. In dezelfde rijrichting als de bromfiets reed een fietser op het fietspad. [7]
Op camerabeelden is te zien dat de personenauto langs een fietser rijdt, uitwijkt naar de rechterzijde van de rijbaan en met de rechterachtervelg de trottoirband raakt. [8] Vervolgens raakt de personenauto in een drift en gaat van de rechterzijde van de rijbaan naar de linkerzijde van de rijbaan. [9] De personenauto bevindt zich aan de linkerzijde van de rijbaan en de remlichten stralen licht uit. De voorzijde van de personenauto gaat naar de rechterzijde van de rijbaan, de achterzijde breekt uit over de linkerzijde van de rijbaan. [10] De personenauto rijdt tegen de bromfiets aan, waarna de bromfiets en de bestuurder van de bromfiets worden weggeworpen. [11] De bestuurder van de personenauto is vervolgens weggereden. [12]
Als gevolg daarvan heeft de bestuurder van de bromfiets, [slachtoffer] , letsel opgelopen. Hij is op straat gereanimeerd en vervolgens naar het ziekenhuis overbracht. [13] Kort daarna is hij overleden aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen. [14] De fietser, [benadeelde partij 5] , bekwam gering letsel door het ongeval. [15]
De betrokken personenauto is om 23.50 uur aangetroffen in de Tuinstraat in Amsterdam. Aan de linkerzijde was een beschadiging te zien en de gordijnairbag aan de linkerzijde was geactiveerd. [16]
Op 11 december 2022 melden getuige [getuige 2] en [getuige 3] zich bij de politie. [17] [getuige 2] verklaart dat zijn vriend, [verdachte] (hierna: verdachte) de personenauto bestuurde die de dag ervoor betrokken was geraakt bij een ongeval bij de Tweede Hugo de Grootstraat. [18] [getuige 2] zat bij hem in de auto, samen met twee andere mannen, [getuige 3] en [getuige 4] . Vanaf de Jan van Galenstraat begon verdachte gas te geven en reed hij hard. Voor de brug riepen [getuige 3] , [getuige 4] en hij dat verdachte rustig moest rijden; van verdachte kwam geen reactie. [19] Nadat zij over de brug waren gereden, raakten ze iets. Vervolgens hoorde [getuige 2] een harde klap, waarop de auto slingerde. Er was veel rondvliegend glas en de airbags werden aan de linkerkant geactiveerd. De motor viel stil. Vervolgens startte verdachte de auto meteen weer en reed meteen rechtdoor, over de rotonde. [20]
Getuige [getuige 3] legt een gelijkluidende verklaring af. Hij verklaart dat verdachte over een kort stuk met plankgas reed en dat alle inzittenden zeiden dat hij normaal moest rijden. Verdachte zei niets en reed hard door. Vlak na de brug reed hij nog steeds hard. Hij remde iets af. De inzittenden waarschuwden verdachte voor een fietser die aankwam van links. [getuige 3] zat dat verdachte en beweging met zijn stuur maakt. Hij zag en voelde dat ze tegen een paal aankwamen, waarna de auto heen en weer ging, alle kanten op. Vervolgens kwamen ze tegen iets anders aan. De auto kwam tot stilstand; het glas was stukgegaan en de airbags waren geactiveerd. Vervolgens startte verdachte de auto en reed weg. [21]
Getuige [getuige 4] wordt op 28 april 2023 gehoord en verklaart dat hij moe was en half lag te slapen op de bijrijdersstoel. Hij verklaart dat hij wat geschreeuw hoorde in de auto in de trant van ‘hey pas op, pas op’. Hij verklaart dat ze een klapt maakten en dat hij dacht dat ze een verkeersbord of een voorwerp hadden geraakt. Hij verklaart dat verdachte vervolgens verder is gereden met de auto. [22]
Op 12 december 2022 wordt het politieverhoor van verdachte afgenomen. Hij verklaart dat hij de bestuurder was van de personenauto die bij het ongeval betrokken is geraakt. [23]
Aan de personenauto die betrokken is geraakt bij het ongeval is onderzoek verricht. De Crash Data Retrieval (CDR) gegevens van de personenauto zijn uitgelezen. [24] Het meest recente record is geregistreerd op 10 december 2022 om 23.21.33 uur. [25] Er zijn vijf seconden aan Pre-Crash Data bewaard gebleven voorafgaand aan het verkeersongeval. Hieruit volgt dat de snelheid van de personenauto vijf seconden voor het verkeersongeval 119 kilometer per uur bedroeg, dat er 3,5 seconden voor het verkeersongeval een versnelling was naar 124 kilometer per uur en dat een snelheid van 62 kilometer per uur werd gereden op het moment dat de airbags werden geactiveerd. Het gaspedaal werd bediend tussen de 2 en 1 seconden voor het verkeersongeval. Het rempedaal werd bediend van 3 tot 2,5 seconden voor het verkeersongeval en daarna weer van 0,5 seconden vóór tot aan het verkeersongeval. [26]
Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij de omgeving kende.
3.3.2
Feit 1
Feitelijke toedracht
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden het volgende af. Verdachte heeft de maximumsnelheid fors overschreden en gereden met een snelheid die ruim tweemaal hoger is dan toegestaan. Met zijn personenauto is hij terechtgekomen op de weghelft die is bestemd voor verkeer in de tegengestelde rijrichting, waarbij hij tegen een brommer is aangereden. De bestuurder van die brommer is als gevolg daarvan om het leven gekomen.
Primair: Opzet op de dood
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde doodslag gaat het in de eerste plaats om de vraag of verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
Vooropgesteld moet worden dat doelopzet of opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Daarvan is niet gebleken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat kan aanwezig worden geacht als door het hierboven omschreven verkeersgedrag van verdachte (a) de aanmerkelijke kans op de dood van andere verkeersdeelnemers is veroorzaakt, en (b) verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij zich niet precies kan herinneren wat er is gebeurd, dat hij zich niet kan herinneren dat hij snel heeft gereden en dat hij niet weet dat zijn vrienden in de auto hem hebben gezegd dat hij rustig moet gaan rijden. De rechtbank heeft bij de beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet daarom gekeken naar de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
(a) Aanmerkelijke kans
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die onder 3.3.1 zijn vastgesteld constateert de rechtbank dat sprake was van een reëel risico dat een verkeersongeval zou plaatsvinden door het rijgedrag van verdachte. Hij reed immers veel harder dan toegestaan waardoor hij onvoldoende overzicht had op de verkeerssituatie en onvoldoende tijd en mogelijkheid had om te reageren op verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers. Verdachte reed bovendien in een personenauto op een drukke weg met bewoning en horeca die ook op dat moment van de dag veelvuldig werd gebruikt door weggebruikers die als onbeschermd en kwetsbaar moeten worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte, door zich – onder de gegeven omstandigheden – op deze manier te gedragen, iemand zou aanrijden waardoor deze vervolgens zou komen te overlijden.
(b) Bewuste aanvaarding
De rechtbank vindt aannemelijk dat verdachte zich, gelet op zijn wijze van rijden, ook bewust is geweest van de risico’s. Uit het dossier is immers gebleken dat verdachte al vóór het moment van het verkeersongeval door inzittenden in de personenauto is gewaarschuwd voor het rijden met een dergelijk forse snelheid. Uit de verklaring van de inzittenden blijkt niet dat verdachte op hun waarschuwing heeft gereageerd.
Op de camerabeelden is te zien dat een fietser van links komt, de weg wil oversteken, maar vervolgens stopt bij het zien van de personenauto. Ook is te zien dat verdachte daarop reageert door de andere kant op te sturen. Slechts een kort moment later is de personenauto aan de rechterkant in aanraking gekomen met de stoeprand, waarna deze vervolgens is gaan slingeren of in een slip is geraakt en is terechtgekomen op de weghelft die bestemd is voor het verkeer in de tegengestelde richting. Verdachte stuurt dan weer naar rechts, zo is te zien.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kort vóór het verkeersongeval – en na het in slip raken van de personenauto – gas heeft bijgegeven. Daarmee is, aldus de officier van justitie, de bewuste aanvaarding van voornoemde aanmerkelijke kans gegeven. De rechtbank volgt deze conclusie niet. Het bijgeven van gas kan immers ook worden gezien als reactie op het in de slip raken van de personenauto, in een poging grip over de auto te herkrijgen. Ook is op de camerabeelden te zien dat verdachte reageert op een fietser die van links komt en weer terug stuurt naar rechts, als hij op de verkeerde weghelft terecht komt. De rechtbank duidt deze handelingen als gericht op het voorkomen van een aanrijding en is van oordeel dat dit handelen dus juist een contra-indicatie oplevert om bewuste aanvaarding van het risico bij verdachte aan te nemen.
Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat verdachte zich een concrete voorstelling gemaakt heeft – of gemaakt moet hebben – van de mogelijkheid dat zijn verkeersgedrag de dood van het slachtoffer [slachtoffer] zou veroorzaken, en dat hij, ondanks de ernst van dat gevolg, toch volhard heeft in zijn wijze van rijden.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte zal van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Subsidiair: Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Verdachte heeft binnen de bebouwde kom met forse overschrijding van (ruim tweemaal) de geldende maximumsnelheid gereden door de Tweede Hugo de Grootstraat, een drukke straat met aan weerzijden woningen en horecagelegenheden. Dit deed hij op zaterdagavond omstreeks 23.23 uur, een moment dat het in deze straat erg druk is. Daar kwam bij dat diezelfde avond de kwartfinale van het wereldkampioenschap voetbal had plaatsgevonden. Ook om die reden was het die avond druk op straat. Daarmee heeft verdachte niet alleen de maximumsnelheid overschreden, maar reed hij ook veel harder dan voor een veilige verkeerssituatie ter plaatse wenselijk was. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van verkeersdeelnemers verwacht wordt.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Verdachte heeft de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur fors overschreden. Hij heeft ruim tweemaal harder gereden dan was toegestaan. Daarmee heeft hij de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de maximumsnelheid fors overschreden door te rijden met een snelheid die ruim tweemaal zo hoog is als ter plaatse was toegestaan. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij harder reed dan was toegestaan, maar dat hij niet wist met welke snelheid hij exact had gereden. Uit het dossier blijkt dat verdachte plankgas heeft gegeven op sommige momenten. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte niet alleen opzettelijk veel te hard heeft gereden maar dat zijn gedrag, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, ook was gericht op het in ernstige mate overtreden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Ook voor verdachte en de inzittenden van de personenauto die hij bestuurde was gevaar te duchten. De airbags van de personenauto zijn immers geactiveerd na het verkeersongeval. Daarnaast is de rechtbank uit de camerabeelden gebleken dat zich ten tijde van het ongeval nog meer verkeersdeelnemers op de weg bevonden. Ook voor hen leverde het gedrag van verdachte een gevaarlijke verkeerssituatie op.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Door de raadsman is onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis aangevoerd dat sprake moet zijn van de overtreding van in ieder geval twee verkeersregels, wil sprake kunnen zijn van roekeloosheid. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu een dergelijk vereiste niet uit de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie niet valt af te leiden. Ook één type gedraging, mits ernstig genoeg, kan onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat sprake is van roekeloos rijden. In dit geval is het verkeersgedrag van verdachte zo ernstig en zo gevaar zettend, dat de rechtbank dit als roekeloos aanmerkt.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3
Feit 2
De rechtbank heeft hierboven overwogen dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van feit 2 primair.
Gelet op hetgeen hierboven onder 3.3.2 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat feit 2 subsidiair kan worden bewezen.
3.3.4
Feit 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, op grond van de wettige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte van oordeel dat het kan worden bewezen dat verdachte de plaats van het verkeersongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
De rechtbank overweegt dat verdachte met hoge snelheid heeft gereden door de Tweede Hugo de Grootstraat. De personenauto raakte in de slip en is vervolgens – na een harde knal – tot stilstand gekomen. Als gevolg hiervan is een ruit van de personenauto gesneuveld en is een airbag geactiveerd. Door deze omstandigheden had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij in contact was gekomen met een object of persoon op de weg. Hij had dan ook redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij aan een ander letsel en/of schade had toegebracht.

4.Bewezenverklaringen

De rechtbank vindt op grond van de in voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 10 december 2022 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Tweede Hugo de Grootstraat, zich zodanig, te weten roekeloos, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Tweede Hugo de Grootstraat, gaande in de richting van de Frederik Hendrikstraat,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl het donker was,
verdachte heeft gereden over de Tweede Hugo de Grootstraat met een gelet op de verkeerssituatie ter plaatse veel te hoge snelheid en
verdachte is tegen het trottoir aangereden en verdachte heeft over de weg geslingerd en de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op die weghelft bevond, opgereden en
verdachte is niet uitgeweken en
verdachte is tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 10 december 2022 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de weg, te weten de Tweede Hugo de Grootstraat, opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een of meer verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden,
- door over de Tweede Hugo de Grootstraat, gaande in de richting van de Frederik Hendrikstraat, te rijden met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en
- vervolgens op voornoemde Tweede Hugo de Grootstraat tegen de verkeersrichting in te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was,
ten aanzien van feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, op de Tweede Hugo de Grootstraat, op 10 december 2022, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest en een rijontzegging voor de duur van acht jaar.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een fors lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en daarbij rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte voor het voorarrest zijn leven op de rails probeerde te krijgen en de invloed die het bewezenverklaarde ook op verdachte en zijn omgeving heeft gehad.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig verkeersfeit. Verdachte reed op de Tweede Hugo de Grootstraat, een weg binnen de bebouwde kom, met een snelheid die ruim twee keer zo hoog is als ter plaatse is toegestaan. Ook kwetsbare verkeersdeelnemers maken gebruik van deze weg. Daarmee heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook de inzittenden in zijn personenauto en overige (kwetsbare) verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten en heeft zich roekeloos gedragen. Dit is de meest ernstige schuldvariant.
Het gevolg is geweest dat hij in botsing is gekomen met het slachtoffer dat zich op dat moment op de weghelft bevond voor het verkeer in de tegengestelde rijrichting. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is als gevolg van dit ongeval overleden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel inzicht heeft gegeven in wat hem heeft bewogen tot dit gedrag. Ook heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en de gevolgen daarvan.
Met zijn verwijtbare handelen heeft verdachte de nabestaanden ernstig leed toegebracht. Dit blijkt in het bijzonder uit het spreekrecht dat op zitting door de moeder van [slachtoffer] is uitgeoefend. Het verdriet van de nabestaanden is invoelbaar.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat slechts de oplegging van een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven geen aanleiding een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte volgens zijn strafblad van 20 februari 2023 al eerder is veroordeeld voor verkeersovertredingen. Zo heeft hij tweemaal eerder een boete en een (voorwaardelijke) rijontzegging opgelegd gekregen wegens overtreding van de maximumsnelheid. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden wederom een snelheidsovertreding te begaan.
Nu sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair zal de rechtbank bij deze feiten de zwaarste hoofdstraf toepassen.
Op grond van al het voorgaande vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een rijontzegging voor de duur van 8 jaar worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vorderingen benadeelde partijen

De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen in een laat stadium zijn verspreid en dat hij daardoor onvoldoende tijd heeft gehad deze met verdachte te bespreken en de vorderingen goed te bestuderen. De behandeling van de vorderingen op dit moment is in strijd met het recht op een eerlijk proces.
Ten aanzien van de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer] (hieronder vermeld onder 8.1) in het bijzonder geldt dat hoge bedragen worden gevorderd waarbij ingewikkelde civielrechtelijke leerstukken van toepassing zijn. Bovendien zijn de benadeelden nog in onderhandeling met de verzekeraar over het uitkeren van bepaalde schadeposten. Die onderhandelingen zijn nog bezig. Het indienen van de vorderingen op dit moment is daarom prematuur. Ook om die reden dienen de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ingediende vorderingen.
De rechtbank overweegt dat de vorderingen kort voor de zitting zijn verspreid. De vorderingen zijn echter overzichtelijk en op voorhand is geen aanleiding aan te nemen dat deze niet eenvoudig van aard zijn. De behandeling van deze vorderingen levert geen strijd op het met recht op een eerlijk proces.
Door de benadeelden zijn vorderingen ingediend voor de door hen geleden schade. Op zitting is toegelicht dat op voorhand door de verzekeraar slechts is toegezegd dat de geleden affectieschade zal worden toegekeerd. Die schade maakt geen onderdeel uit van de ingediende vorderingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen beletsel is voor de behandeling van de vorderingen op dit moment.
De verzoeken van de raadsman om de benadeelde partijen om deze redenen niet-ontvankelijk te verklaren zullen daarom worden afgewezen.
8.1
Vorderingen nabestaanden slachtoffer [slachtoffer]
8.1.1
[benadeelde partij 1] (vader)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 15.313,85 aan vergoeding van materiële schade en € 40.000,- aan vergoeding van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2
[benadeelde partij 2] (moeder)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 40.000,- aan vergoeding van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3
[benadeelde partij 3] (broer)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 40.000,- aan vergoeding van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.4
[benadeelde partij 4] (zus)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 454,99 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.5
Materiële schade
[benadeelde partij 1]
Onder de materiële schade vallen alle kosten die het slachtoffer [slachtoffer] heeft geleden als gevolg van het verkeersongeval. Deze schade wordt door [benadeelde partij 1] , als erfgenaam van [slachtoffer] , gevorderd. De gevraagde materiële schadevergoeding betreft de volgende posten:
Bromfiets Piaggio Vespa Sprint, € 2.200,-;
Helm Roof boxer V8, € 350,-;
Handschoenen Tucano Urbano, € 30,-;
Windscherm bromfiets, € 200,-;
Smartphonehouder bromfiets, € 30,-;
Beenkleed bromfiets, € 129, 95;
Kosten ambulance, € 363,90;
Reiskosten naar het ziekenhuis en moskee t.b.v. gebed, € 50,-;
Kosten vliegtickets t.b.v. begrafenis van [slachtoffer] (heenreis Nederland-Tunesië), € 1.125,-;
Kosten vliegtickets t.b.v. begrafenis van [slachtoffer] (terugreis Tunesië-Nederland), € 550,-;
Kosten graf en grafsteen inclusief graveren, € 3.100,-;
Kosten onderhoud grafsteen voor de duur van 20 jaar, € 1.000,-;
Kosten bloemenwerk, € 1.500,-;
Verblijfskosten Tunesië (gedurende twee weken), € 2.100,-;
Kosten receptie voor 100 mensen, € 1.000,-;
Geschatte waarde kleding [slachtoffer] ten tijde van het misdrijf, € 1.100,-;
Geschatte waarde bril [slachtoffer] , € 400,-;
Reparatie telefoonscherm [slachtoffer] , € 85,-.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde schadeposten, met uitzondering van de kosten voor lijkbezorging ex artikel 6:108 BW, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Niet is gebleken dat [benadeelde partij 1] de erfgenaam van het slachtoffer is en – als zijn erfgenaam – een vordering kan indienen voor de schade die door het slachtoffer is geleden.
De rechtbank overweegt dat [benadeelde partij 1] , de vader van het slachtoffer [slachtoffer] , op grond van artikel 4:10 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt als erfgenaam van het slachtoffer [slachtoffer] . Uit die hoofde kan hij de vergoeding vorderen van de schade die door [slachtoffer] is geleden.
Vast staat dat aan [slachtoffer] door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gaat hier om de schadeposten 1 tot en met 7 en 16 tot en met 18. De hoogte van de schade is voldoende onderbouwd.
Verder staat vast dat [benadeelde partij 1] kosten voor lijkbezorging heeft gemaakt (schadeposten 9 tot en met 13 en 15) die voor vergoeding in aanmerking komen. De hoogte van de kosten is door de verdediging niet betwist en is voldoende aannemelijk gemaakt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 13.163,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (10 december 2022).
De schadepost onder 8 betreft schade die door [benadeelde partij 1] zelf is geleden. Dit betreft geen schade die rechtstreeks als gevolg van het bewezen verklaarde is ontstaan en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De schadepost onder 14 valt niet onder de reikwijdte ‘kosten voor lijkbezorging’.
[benadeelde partij 1] zal ten aanzien van de schadeposten genoemd onder 8 en 14 niet-ontvankelijk worden verklaard. [benadeelde partij 1] kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 4]
De gevraagde materiële schadevergoeding betreft de volgende posten:
Naheffingsaanslag parkeerbelasting op de dag na het misdrijf, € 72,50;
Parkeerkosten t.b.v. het slachtoffergesprek, € 24,50;
Parkeerkosten Schiphol voor wegbrengen en steun ouders, € 16,50;
Kosten eten t.b.v. ouders Schiphol, € 74,70;
Reiskosten Delft-Amsterdam (vijftienmaal) t.b.v. ondersteuning van de ouders, voor het gebed van [slachtoffer] in Amsterdam, gesprek met de advocaat, gesprek met de officier van justitie en op de zitting, € 249,-;
Parkeerkosten straat ouders op 26 december 2022, € 17,79.
De rechtbank constateert dat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan [benadeelde partij 4] vergoeding heeft gevraagd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. [benadeelde partij 4] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. [benadeelde partij 4] kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 4] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.1.6
Shockschade
Shockschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het gaat bij toekenning van shockschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
Voor vergoeding van shockschade is op grond van art. 6:106 lid 1 onder b BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De raadsman heeft aangevoerd dat geen gronden bestaan om aan de benadeelde partijen shockschade toe te kennen. De identificatie van het slachtoffer heeft door alle drie de benadeelden plaatsgevonden; dit was niet noodzakelijk. De confrontatie met de aard en ernst van het toegebrachte leed was daarmee bovendien niet onverhoeds, maar juist voorzienbaar. Tot slot is niet komen vast te staan dat bij de benadeelden een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld.
Beoordeling
[benadeelde partij 1] heeft het slachtoffer moeten identificeren in het ziekenhuis. Hij werd daarbij vergezeld door [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Daarbij zijn zij na de aanrijding geconfronteerd met het letsel dat het slachtoffer aan die aanrijding heeft opgelopen en de gevolgen van de reanimatie na de aanrijding. Tijdens de identificatie is het laken van het lichaam van het slachtoffer gezakt. Daardoor hebben zij onder meer gezien dat de borstkas van het slachtoffer volledig open lag.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de vordering en de stukken waarmee deze is onderbouwd kan niet worden vastgesteld dat bij de benadeelde partijen sprake is geweest van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat is ontstaan
als gevolgvan de confrontatie met (het letsel van) het slachtoffer. Hoewel de rechtbank benadrukt dat dit niet afdoet aan het leed dat door hen is geleden, stelt zij vast dat de vordering van deze schade hiermee onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partijen met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.2
Vordering [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 1.965,13 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevraagde materiële schadevergoeding betreft de volgende posten:
Fiets, € 300,-;
Headset, € 189,99;
Winterjas, € 265,29;
SEH, € 372,82;
Ambulancevervoer, € 824,70;
Taxikosten vervoer van VUMC naar huis, € 12,33.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld en [benadeelde partij 5] derhalve niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Daartoe is aangevoerd dat de winterjas (schadepost onder 3) van [benadeelde partij 5] door zijn moeder is betaald, maar niet is gebleken dat hij dit bedrag heeft terugbetaald. Dit betreft daarmee geen schade die [benadeelde partij 5] rechtstreeks als gevolg van het bewezen verklaarde heeft geleden.
Ten aanzien van de schadeposten onder 4 en 5 is aangevoerd dat het in Nederland verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten om volgens civielrechtelijk beginsel de schade te beperken. Niet is gebleken dat [benadeelde partij 5] een zorgverzekering heeft afgesloten. Daarmee heeft hij niet voldaan aan zijn plicht om de schade te beperken. De schade is dan ook het rechtstreeks gevolg van het niet afsluiten van een zorgverzekering en niet van het bewezen verklaarde.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [benadeelde partij 5] na het bewezen verklaarde buiten bewustzijn is geweest en met een ambulance naar de spoedeisende hulp is vervoerd. Ook blijkt uit het dossier dat de fiets waar hij op reed niet meer bruikbaar was door de aanrijding. De schadeposten onder 1, 4 en 5 zijn daarmee voldoende onderbouwd en zullen worden toegewezen. Dat hij kennelijk geen ziektekostenverzekering had, doet daar niet aan af.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.509,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (10 december 2022).
[benadeelde partij 5] stelt zich op het standpunt dat hij de headset (schadepost onder 2) en winterjas (schadepost onder 3) droeg op het moment van het bewezen verklaarde. De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen dat hij deze schade heeft geleden en constateert dat hij geen melding heeft gemaakt bij de politie van de vermissing van of schade aan deze goederen. De schadeposten zijn daarom onvoldoende onderbouwd. [benadeelde partij 5] zal ten aanzien van de schadeposten genoemd onder 2 en 3 niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van alle hiervoor genoemde benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte wordt verplicht de aan hen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Bij de stukken bevindt zich de op 6 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/299510-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 april 2022 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twee maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f(oud), 55, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair:
eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegtverdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) jaar.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
 Wijst
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 13.163,85 (dertienduizend honderddrieenzestig euro en vijfentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 13.163,85 (dertienduizend honderddrieenzestig euro en vijfentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Verklaart
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Verklaart
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Verklaart
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
 Wijst
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.509,85 (duizendvijfhonderdnegen euro en vijfentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 1.509,85 (duizendvijfhonderdnegen euro en vijfentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (TUL)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 29 april 2022, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, opgemaakt door de Dienst Regionale Recherche VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA), p. 186 en proces-verbaal van bevindingen, p. 52.
3.VOA, p. 192.
4.VOA, p. 192.
5.VOA, p. 195.
6.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 1.
7.VOA, p. 186.
8.VOA, p. 209-210.
9.VOA, p. 211.
10.VOA, p. 212.
11.VOA, p. 213.
12.VOA, p. 214.
13.Schouwverslag GGD Amsterdam, p. 10-11.
14.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2 en VOA, p. 245.
15.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2.
16.VOA, p. 197.
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 63 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 71.
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 63-64.
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 65.
20.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 64.
21.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 72.
22.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 446.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 90.
24.VOA, p. 239.
25.VOA, p. 240.
26.VOA, p. 242.