ECLI:NL:RBAMS:2023:3207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/13/728979 / FA RK 23-670
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdijoverdracht en omgangsregeling in het belang van de minderjarige met betrekking tot verhuizing naar het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2023 een beschikking gegeven over de voogdijoverdracht van een minderjarige, geboren in 2016, van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) naar de pleegouders. De rechtbank heeft de biologische ouders, die eerder als informanten werden aangemerkt, nu als belanghebbenden aangemerkt in de procedure. Dit besluit is genomen omdat de voogdijoverdracht onlosmakelijk verbonden is met de verhuizing van de minderjarige naar Zweden, wat gevolgen kan hebben voor de omgangsregeling met de biologische ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de biologische ouders door de voogdijoverdracht in hun rechten worden geraakt, aangezien deze kan leiden tot een beperking van de omgang met hun dochter.

JBRA heeft verzocht om de voogdij over de minderjarige over te dragen aan de pleegouders, die sinds 2019 voor haar zorgen. De pleegouders hebben aangegeven dat zij de band tussen de minderjarige en haar biologische ouders willen behouden, maar de rechtbank heeft twijfels over de gevolgen van de verhuizing naar Zweden voor de omgangsregeling. De rechtbank heeft daarom de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de voogdijoverdracht en de omgangsregeling, en heeft de beslissing hierover aangehouden tot na het raadsonderzoek. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging, gezien de kwetsbare situatie van de minderjarige en de betrokkenheid van alle partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Meervoudige kamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/728979 / FA RK 23-670
Beschikking van 23 mei 2023 betreffende ontslag en benoeming voogd in de zin van artikel 1:322 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: JBRA,
betreffende
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam pleegmoeder] en [naam pleegvader] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder en de pleegvader,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, gevestigd te Amsterdam,
en
[de moeder] en [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder en de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de biologische ouders,
advocaat mr. P.J. van de Pol, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van JBRA van 23 januari 2023, ingekomen bij de rechtbank op 24 januari 2023;
  • het verweerschrift van de pleegouders, ingekomen op 26 april 2023;
  • het verweerschrift van de biologische ouders tevens inhoudende zelfstandig verzoek om een regeling vast te stellen, ingekomen op 4 mei 2023.
1.2.
Op 9 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak mondeling behandeld achter gesloten deuren. Gehoord zijn:
  • mw. [naam 1] , namens JBRA,
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • de biologische ouders, bijgestaan door hun advocaat.
Voorts was aanwezig: mw. [naam 2] van Levvel Pleegzorg.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de biologische ouders is geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 november 2020 is het gezag van de biologische ouders over [minderjarige] beëindigd en is JBRA benoemd tot voogd over haar.
2.3.
[minderjarige] woont sinds 21 december 2019 bij de pleegouders en hun dochter.

3.De beoordeling

Belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv
3.1.
Ter beoordeling ligt voor een verzoek van JBRA tot voogdijoverdracht ten gunste van de pleegouders. De rechtbank heeft de biologische ouders in deze procedure eerst aangemerkt als informanten, maar ziet aanleiding om hen als belanghebbenden aan te merken.
3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In het arrest van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:488) heeft de Hoge Raad overwogen dat de door artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt enerzijds bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en anderzijds door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
De Hoge Raad overwoog in dat arrest verder dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven, respectievelijk dat privéleven (zie EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië)). Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf ook moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
3.3.
De rechtbank dient aan de hand van bovenstaande criteria te beoordelen of de omstandigheden van het onderhavige geval meebrengen dat het onderwerp van de zaak, te weten de overdracht van de voogdij van JBRA naar de pleegouders, ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de biologische ouders zich beroepen rechtstreeks worden geraakt, waarbij ook in aanmerking dient te worden genomen of de beslissing in de onderhavige zaak kan leiden tot een inmenging in het familie- en gezinsleven van de biologische ouders als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, met als gevolg dat de biologische ouders kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, in verbinding met artikel 8 lid 1 EVRM.
Het hof Amsterdam heeft deze vraag eerder beantwoord in onder andere de beschikking van 8 november 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:3148). Het hof Amsterdam kwam in die beschikking tot het oordeel dat de biologische moeder niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de procedure met betrekking tot een overdracht van de voogdij, onder meer omdat de rechten en verplichtingen waarop zij zich beriep niet rechtstreeks door de rechterlijke beslissing werden geraakt. Anders dan in voorgaande beschikking, zijn er in deze zaak wel aanwijzingen dat de wijziging van de voogdij kan leiden tot verandering in het contact tussen de biologische ouders en [minderjarige] ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de voogdijoverdracht. De pleegouders hebben al een jaar het voornemen om in de zomer van 2023 met hun gezin, [minderjarige] incluis, naar Zweden te verhuizen, waardoor de voogdijoverdracht onlosmakelijk is verbonden met deze verhuizing en een wijziging van de omgangsregeling. De voogdijoverdracht kan leiden tot minder frequente omgang en mogelijk tot algehele beperking van de omgang tussen [minderjarige] en haar biologische ouders, ondanks de voornemens van de pleegouders om de omgang te blijven stimuleren en faciliteren. [minderjarige] zal na een eventuele voogdijoverdracht verder opgroeien op een niet gemakkelijk te overbruggen afstand van haar biologische ouders en broertjes en als een niet volledig Nederlands kind. JBRA en Pleegzorg zullen niet langer betrokken zijn om de omgang tussen [minderjarige] en de biologische ouders te monitoren en te waarborgen. Ook kunnen de spontane omgangsmomenten die nu af en toe plaatsvinden (bijvoorbeeld bij het afzwemmen van [minderjarige] ) na een verhuizing naar Zweden niet meer plaatsvinden. De vrees van de biologische ouders dat het contact tussen hen en [minderjarige] na de voogdijoverdracht belemmerd kan dan wel zal worden of niet zal kunnen plaatsvinden, lijkt daardoor gerechtvaardigd.
Daarnaast lijkt bij een voogdijoverdracht naar de pleegouders juist ook vooruitgelopen te worden op een verhuizing terwijl de biologische ouders, wanneer JBRA als voogd fungeert, bij een dergelijke verhuizing gebruik kunnen maken van de toetsingsmogelijkheden ex artikel 1:306 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die de rechtbank moet toepassen; dan moet JBRA immers aan de rechtbank om toestemming vragen tot het plaatsen van een minderjarige in het buitenland. Kortom, met deze voogdijwisseling lijkt er ook een vrij acuut verval van rechten van de biologische ouders plaats te vinden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de biologische ouders door het onderwerp van de zaak rechtstreeks in hun rechten worden geraakt, zodat de rechtbank de biologische ouders als belanghebbenden zal aanmerken in deze procedure.
Ontslag en benoeming voogd en een omgangsregeling
3.4.
JBRA verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, haar te ontslaan uit de voogdij over [minderjarige] , ten gunste van de pleegouders.
3.5.
Voorts verzoekt JBRA, indien de voogdij wordt overgedragen aan de pleegouders, een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en haar ouders, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per drie maanden gedurende drie uur omgang heeft met haar ouders in Nederland, alsmede eenmaal in de zes weken een belmoment met haar ouders heeft.
3.6.
JBRA heeft aan deze verzoeken ten grondslag gelegd dat het de bedoeling is dat [minderjarige] in het pleeggezin, waar zij sinds december 2019 verblijft, zal opgroeien tot haar meerderjarigheid. [minderjarige] is gehecht in het pleeggezin en ontwikkelt zich goed. Er zijn geen opvoed- of opgroeiproblemen met betrekking tot [minderjarige] . De pleegouders zien het belang van de band tussen [minderjarige] en haar biologische ouders en broers en initiëren en stimuleren de onderlinge contacten. De omgang en informatie-uitwisseling met de biologische ouders verloopt stabiel, respectvol en zelfstandig. Er wordt toegewerkt naar een bezoek in de woning van de ouders.
De pleegouders hebben het voornemen om met hun gezin in de zomer van 2023 naar Zweden te verhuizen. Zij hebben aangegeven de band van [minderjarige] met haar biologische ouders en broers te koesteren en zorg te willen blijven dragen voor het in stand houden van deze band. De bedoeling is dat de omgang tussen [minderjarige] en haar biologische ouders en broertjes minder frequent zal zijn, maar wel langer zal duren. De pleegouders zullen voor de uitvoering van de omgangsregeling met [minderjarige] naar Nederland reizen. JBRA benoemt dat de pleegouders zich altijd betrouwbaar hebben getoond. JBRA acht het in het belang van [minderjarige] dat zij met haar pleegouders mee kan gaan naar Zweden. Nu de pleegouders hebben toegezegd de omgang te zullen blijven faciliteren en waarborgen, is er volgens JBRA geen reden om de verhuizing naar Zweden te beletten. JBRA concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is om op te groeien en verzorgd te worden in een zo natuurlijk mogelijke gezinssituatie. Een voogdijoverdracht is daarom op zijn plaats. Daarnaast ontstaat er door de verhuizing ook een praktisch argument voor de voogdijoverdracht, omdat het voor JBRA onmogelijk is om uitvoering te geven aan de voogdij als de pleegouders en [minderjarige] in Zweden wonen.
3.7.
De bereidheid tot overname van de voogdij blijkt uit de bij de stukken gevoegde verklaring van de pleegouders van 7 december 2022 en hun schriftelijke reactie op het verzoekschrift van JBRA. De pleegouders zijn bevoegd de voogdij over te nemen.
3.8.
De pleegouders hebben mede bij monde van hun advocaat naar voren gebracht dat uit de stukken in ieder geval blijkt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin, gehecht is aan haar pleegouders en dat het in haar belang is om in dit pleeggezin te blijven en daar verder op te groeien. In feite is dus volgens de pleegouders niet in geschil dat een overdracht van de voogdij in het belang van [minderjarige] is. Het onderwerp van het geschil is met name de verhuizing naar Zweden en de invulling en uitvoering van de omgangsregeling na de verhuizing. De pleegouders hebben de afgelopen jaren laten zien van goede wil te zijn en goed contact tussen [minderjarige] en haar biologische ouders en broertjes van belang te achten. De pleegouders en biologische ouders maken hierover zelfstandig afspraken en de omgang is al veel uitgebreider dan vastgelegd bij beschikking. Het initiatief tot contact ligt voornamelijk bij de pleegouders. De door JBRA voorgestelde omgangsregeling na voogdijoverdracht betreft een minimale regeling. De pleegouders zijn bereid om met de biologische ouders afspraken te maken over de omgang en op voorhand een uitgebreidere omgangsregeling vast te leggen om hen meer zekerheid te geven. Uitbreiding van de omgang met een overnachting behoort volgens de pleegouders in de toekomst zeker tot de mogelijkheden.
3.9.
De biologische ouders verzoeken de rechtbank een omgangsregeling te treffen die in het belang van [minderjarige] is.
De biologische ouders hebben, mede bij monde van hun advocaat, verklaard niet open te staan voor overleg met de pleegouders over de omgang, omdat de verhuizing naar Zweden hen boven het hoofd hangt en het overleg daardoor onder druk staat. De biologische ouders zien dat JBRA en de pleegouders de frequentie en duur van de omgang met [minderjarige] na een eventuele verhuizing op zich duidelijk in kaart hebben gebracht. De biologische ouders vragen zich alleen af of de afspraken zullen worden nageleefd na de verhuizing en of de omgang doorgang zal vinden. Bovendien begrijpen de ouders niet waarom de omgang jarenlang niet uitgebreid kon worden en uitbreiding nu – ingegeven door een verhuizing – ineens wél tot de mogelijkheden behoort. De ouders hebben het gevoel dat de totstandkoming van zelfstandig contact met de pleegouders en uitbreiding van de omgangsmomenten in de afgelopen periode onderdeel was van het plan van JBRA en pleegouders om de verhuizing van [minderjarige] naar Zweden mogelijk te maken. Er is veel verdriet bij de ouders om een eventuele verhuizing van [minderjarige] naar Zweden. Zij willen niet dat [minderjarige] verhuist, maar ook niet dat zij in een ander pleeggezin terechtkomt. De situatie vormt voor hen daarmee een enorm dilemma. De ouders hebben een goede band met [minderjarige] , zij is en blijft hun dochter. Maar ook de band met haar broertjes verdient de aandacht.
3.10.
De rechtbank dient te oordelen of de overdracht van de voogdij van JBRA naar de pleegouders in het belang van [minderjarige] is. In het onderhavige geval is deze voogdijoverdracht onlosmakelijk verbonden met een verhuizing van [minderjarige] naar Zweden en een wijziging van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar biologische ouders. De rechtbank acht het van belang om dit bij haar oordeel te betrekken, mede met het oog op artikel 1:306 van het BW voornoemd. Ingevolge het tweede lid van dit artikel verleent de rechter alleen toestemming voor de plaatsing in het buitenland, indien hij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht. JBRA heeft in dit geval echter geen verzoek op grond van voornoemd artikel ingediend, maar verzocht om de voogdij over [minderjarige] over te dragen aan de pleegouders. Niettemin blijft de eventuele plaatsing van [minderjarige] in het buitenland, en daaraan gekoppeld de wijziging van de omgangsregeling, in feite de kern van het geschil.
3.11.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat het goed gaat met haar in het pleeggezin. Een ander positief punt is dat de contacten tussen de pleegouders en biologische ouders goed zijn en dat zij onderling in staat zijn om zelfstandige afspraken te maken over de omgang. Tegen deze achtergrond lijkt een overdracht van de voogdij naar de pleegouders op het eerste gezicht in het belang van [minderjarige] . Echter, bij een verhuizing van een minderjarige naar het buitenland zijn verschillende belangen betrokken en voor de rechtbank is het van zwaarwegend belang om te weten of, en op welke wijze, al deze belangen door de gecertificeerde instelling tegen elkaar zijn afgewogen in de aanloop naar het verzoek tot voogdijoverdracht. Hierbij speelt ook mee dat [minderjarige] een beschadigd en kwetsbaar kind is, met een belaste voorgeschiedenis en dat daarom zorgvuldigheid extra geboden is.
De gezinsmanager van JBRA heeft gesteld dat zij met de juridische afdeling van JBRA een grondige belangenafweging heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft JBRA echter onvoldoende duidelijk geconcretiseerd welke belangen zijn meegenomen en hoe deze belangen precies tegen elkaar zijn afgewogen. Het had op de weg van JBRA gelegen om haar stellingen te onderbouwen met stukken, want nu beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie hieromtrent. Voorts is het de rechtbank gebleken dat er geen, althans onvoldoende, overleggen hebben plaatsgevonden met JBRA, de pleegouders én de biologische ouders om gezamenlijk te onderzoeken wat de eventuele mogelijkheden en beperkingen zijn waar het een eventuele verhuizing naar het buitenland betreft, hoe de omgangsafspraken tussen [minderjarige] en haar ouders alsmede broertjes vastgelegd kunnen worden en hoe in algemene zin de belangen van [minderjarige] geborgd kunnen worden.
Overigens is het de rechtbank ook duidelijk geworden dat [minderjarige] heel betrokken pleegouders heeft, die weliswaar een heel sterke wens tot verhuizing hebben, maar anderzijds – door de rechtbank geconfronteerd met de vraag wat er nu gaat gebeuren als er voor [minderjarige] geen toestemming voor verhuizing naar het buitenland zou komen – ook het dilemma zien, maar dan toch wel aangeven niet zonder [minderjarige] naar Zweden te willen verhuizen. Pleegvader benoemt dat zij dan hun volledige toekomstplannen zullen moeten herzien. Een goede, volledige belangenafweging voor zowel de ouders, de pleegouders, [minderjarige] en haar broertjes is dus nodig.
3.12.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzoeken om zich over de kwestie te buigen. Teneinde de rechtbank te adviseren dient de Raad de volgende vragen in het onderzoek te betrekken:
  • Is overdracht van de voogdij ten gunste van de pleegouders in het belang van [minderjarige] ?
  • Is een verhuizing van [minderjarige] met haar pleeggezin naar Zweden in haar belang?
  • Hoe dient de omgangsregeling met de biologische ouders en haar broers qua vorm en frequentie te worden vormgegeven in het geval dat [minderjarige] naar Zweden verhuist?
  • Hoe dient de omgangsregeling met de biologische ouders en haar broers qua vorm en frequentie te worden vormgegeven in het geval dat [minderjarige] in Nederland blijft wonen?
  • Zijn er factoren die een frequente omgangsregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarige en welke vanuit de pleegouders en/of biologische ouders? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
3.13.
In afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de overdracht van de voogdij en de omgang aanhouden voor de duur van zes maanden tot na te noemen pro formadatum.
3.14.
In de tussentijd acht de rechtbank het wel van belang dat partijen uitvoering blijven geven aan de huidige omgangsregeling tussen de biologische ouders en [minderjarige] . Het is volgens de rechtbank zeer positief te noemen dat de pleegouders en biologische ouders in staat zijn om zelfstandig contact te onderhouden en tot extra omgangsmomenten te komen, hetgeen ook in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen dit zullen voortzetten, ondanks de mogelijke spanningen die de onderhavige procedure met zich meebrengt.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent de hiervoor in
rechtsoverweging 3.12geformuleerde vragen;
4.2.
bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
4.3.
bepaalt dat de behandeling omtrent de overdracht van de voogdij en de omgangsregeling tussen de biologische ouders en [minderjarige]
pro formawordt voortgezet op
27 november 2023in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek, vóór welke datum de Raad zich uiterlijk zal moeten uitlaten over de stand van het onderzoek;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.P.G. Rietbergen en mr. A. Paats, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Y.L. Boogaard, griffier, op 23 mei 2023 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).