ECLI:NL:RBAMS:2023:3178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
13/065774-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestaan van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 8 februari 2023 door de Poolse autoriteiten, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden voor diefstal en andere misdrijven, waarvan nog een deel van de straf moet worden uitgezeten. De raadsman heeft verweer gevoerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), maar de rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat er geen reden is om de overlevering te weigeren.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij zij ook rekening houdt met de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde, maar oordeelt dat er geen individueel reëel gevaar is voor de opgeëiste persoon. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/065774-23
Datum uitspraak: 17 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
8 februari 2023 door
the Regional Court in Zamość, Second Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 mei 2023, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een
judgment of the District Court in Biłgoraj, Second Penal Divisionvan
29 maart 2021,
amended with the judgment of the Regional Court in Zamośćvan 10 augustus 2021, met referentie
II K 368/20;
een
judgment of the District Court in Biłgoraj, Second Penal Divisionvan
23 november 2021 met referentie
II K 221/20, onherroepelijk sinds 1 april 2022. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
23 maart 2023 blijkt er ook een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarbij het vonnis in stand is gebleven.
De overlevering wordt ten aanzien van het onder I genoemde arrest verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden. Ten aanzien van het onder II genoemde arrest wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, waarvan volgens het EAB nog negen maanden en 27 dagen resteren. Beide vrijheidsstraffen zijn door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
4.1
Ten aanzien van het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde arrest geldt dat de dagvaarding voor de procedure in hoger beroep weliswaar uitgereikt is aan een volwassen huisgenoot, de zus van de opgeëiste persoon, maar niet gebleken is dat zij ook verklaard heeft de dagvaarding aan de opgeëiste persoon te zullen overhandigen.
4.2
Ten aanzien van het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde arrest stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is verdedigd door een gevolmachtigde advocaat. De opgeëiste persoon heeft een dergelijke volmacht voor zover hij weet echter niet afgegeven.
4.3
De gegeven adresinstructies zijn door de opgeëiste persoon niet op de correcte wijze ontvangen en begrepen.
Standpunt van de officier van justitie
4.4
Er kan ten aanzien van de beide in rechtsoverweging 3 genoemde arresten afgezien worden van weigering op grond van artikel 12 OLW. Voor beide procedures geldt dat aan de opgeëiste persoon een adresinstructie gegeven is en dat er vervolgens geprobeerd is om hem op dat adres op te roepen. Ook is de opgeëiste persoon in beide gevallen zelf in hoger beroep gegaan, zo heeft hij tijdens zijn verhoor op 14 maart 2023 in het kader van zijn voorgeleiding verklaard. Hij was dus van de beide procedures in hoger beroep op de hoogte.
Oordeel van de rechtbank
4.5
Aan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd heeft hij geen conclusie verbonden. De rechtbank neemt aan dat de raadsman zich op het standpunt stelt dat de overlevering, gelet op hetgeen hij aangevoerd heeft, geweigerd moet worden op grond van artikel 12 OLW.
4.6
Bij haar oordeel betrekt de rechtbank de onderdelen d) en f) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 en 28 maart 2023.
T.a.v. II K 368/204.7 Ten aanzien van het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde arrest blijkt dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. De rechtbank zal daarom alleen de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [4] Ten aanzien van dit arrest stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat die beslissing - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
4.8
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
4.9
Aan de opgeëiste persoon is tijdens het vooronderzoek een adresinstructie gegeven (die, zoals blijkt uit een mededeling van de Poolse autoriteiten, ook zag op de procedure in hoger beroep), inhoudende dat hij iedere adreswijziging door moest geven aan de Poolse autoriteiten. Daarbij is hij ook gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan die instructie. De oproep voor de behandeling in hoger beroep is vervolgens op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres uitgereikt aan een volwassen huisgenoot.
4.1
Daarnaast geldt dat het hoger beroep, blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor door de officier van justitie op 14 maart 2023, door de opgeëiste persoon zelf is ingesteld. De opgeëiste persoon was dan ook van de procedure in hoger beroep op de hoogte. Uit ditzelfde verhoor blijkt ook dat de opgeëiste persoon ten tijde van het proces in hoger beroep al naar Nederland was vertrokken.
4.11
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel dat hij in dit kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door ondanks de aan hem gegeven adresinstructie niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
4.12
Ten aanzien van het in rechtsoverweging 3 onder I genoemde arrest ziet de rechtbank dan ook geen reden om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
T.a.v. II K 221/204.13 Ten aanzien van het in rechtsoverweging 3 onder II genoemde arrest is onbekend of in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [5]
4.14
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg stelt de rechtbank vast dat er meerdere behandelingen hebben plaatsgevonden. De opgeëiste persoon is bij één van die behandelingen (niet zijnde de eerste) in persoon verschenen. Ten aanzien van deze procedure in zijn geheel stelt de rechtbank aldus vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat die beslissing - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
4.15
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep stelt de rechtbank eveneens vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat die beslissing - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
4.16
Gelet op het voorgaande kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
4.17
Aan de opgeëiste persoon is tijdens het vooronderzoek een adresinstructie gegeven, inhoudende dat hij iedere adreswijziging door moest geven aan de Poolse autoriteiten. Daarbij is hij ook gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan die instructie. De adresinstructie zag zowel op de procedure in eerste aanleg als op de procedure in hoger beroep, zoals blijkt uit een mededeling van de Poolse autoriteiten. Voor zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep geldt dat er tot twee keer toe, zonder succes, is geprobeerd om de oproep voor de behandeling aan de opgeëiste persoon uit te reiken op het door hem opgegeven adres.
4.18
Daarnaast geldt dat het hoger beroep, blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor door de officier van justitie op 14 maart 2023, door de opgeëiste persoon zelf is ingesteld. Uit ditzelfde verhoor blijkt ook dat de opgeëiste persoon ten tijde van het proces in hoger beroep al naar Nederland was vertrokken. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon van zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep op de hoogte was.
4.19
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon ten aanzien van zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel dat hij in dit kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door ondanks de aan hem gegeven adresinstructie niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
4.2
Ten aanzien van de in rechtsoverweging 3 onder II genoemde procedures ziet de rechtbank dan ook geen reden om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.21
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
poging tot diefstal
wederspannigheid, meermalen gepleegd
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 180, 266, 267, 285 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Zamość, Second Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628.
5.Hof van Justitie 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (