ECLI:NL:RBAMS:2023:3081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/13/716996 / HA ZA 22-350
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en exoneratie in een geschil tussen farmaceutische bedrijven over de levering van Dihydrotachisetrol-2

In deze zaak, uitgesproken op 3 mei 2023 door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen de Italiaanse vennootschap Teofarma S.R.L. en de Nederlandse vennootschap Carbogen AMCIS B.V. over de levering van de chemische stof Dihydrotachisetrol-2 (DHT2). Teofarma vordert een schadevergoeding van € 12,5 miljoen van Carbogen, omdat zij stelt dat Carbogen tekort is geschoten in de nakoming van hun Supply Agreement, waardoor Teofarma geen DHT2 meer kan produceren en daardoor omzet en winst verliest. Carbogen verweert zich door een beroep te doen op een exoneratiebeding in de overeenkomst, waarin aansprakelijkheid voor bepaalde schade is uitgesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van Carbogen op het exoneratiebeding slaagt. De rechtbank stelt vast dat, zelfs als er tekortkomingen aan de zijde van Carbogen zijn, de schade die Teofarma lijdt onder het exoneratiebeding valt. Teofarma kan niet aantonen dat Carbogen grove schuld heeft, wat een uitzondering op het exoneratiebeding zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wijst de vorderingen van Teofarma af en veroordeelt haar in de proceskosten.

In reconventie vordert Carbogen betaling van een onbetaalde factuur van € 161.175,00, die Teofarma niet heeft betaald. Teofarma betwist de betaling op basis van non-conformiteit van de geleverde DHT2. De rechtbank oordeelt echter dat, zelfs als de levering non-conform was, Teofarma niet kan ontkomen aan haar betalingsverplichting. De rechtbank wijst de reconventionele vordering van Carbogen toe en veroordeelt Teofarma tot betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/716996 / HA ZA 22-350
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
vennootschap naar buitenlands recht
TEOFARMA S.R.L.,
gevestigd te Pavia, Italië,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Oorthuys te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARBOGEN AMCIS B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.E. van Engelenhoven te Ede.
Partijen worden hierna Teofarma en Carbogen genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2022, met producties,
  • het herstelexploot van 26 april 2022,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • het tussenvonnis van 28 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 januari 2023, en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot 1 februari 2023 voor uitlating doorhaling of vonnis, dit om partijen gelegenheid te geven tot nader overleg over een minnelijke regeling. Door Carbogen is vervolgens vonnis gevraagd. Het verzoek van Teofarma om een nadere conclusie of akte te nemen is afgewezen, omdat dat buiten de bij de mondelinge behandeling besproken procesorde viel. Daarop is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Teofarma is een in Italië gevestigd farmaceutisch bedrijf.
2.2.
Carbogen is ook een farmaceutisch bedrijf. Carbogen behoort samen met Dishman Carbogen Amcis Limited (hierna: Dishman Ltd), gevestigd in India, tot dezelfde groep vennootschappen.
2.3.
Een deel van de farmaceutische middelen die Teofarma produceerde en verhandelde was gebaseerd op de chemische stof Dihydrotachisetrol-2 (hierna: DHT2). In opdracht van Carbogen produceerde Dishman Ltd als enige partij ter wereld DHT2. De productieplaats hiervan was in Bavla, India (hierna: de Bavla-productieplaats).
2.4.
Op 2 maart 2017 hebben Teofarma en Carbogen een Supply Agreement gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over levering van DHT2 door Carbogen aan Teofarma (hierna: de Overeenkomst). Carbogen heeft zich verbonden om de hoeveelheden DHT2 in de door Teofarma te plaatsen en door Carbogen te aanvaarden orders te (laten) produceren, verkopen en leveren aan Teofarma (artikel 2.1). Afgesproken is dat als Teofarma een bestelling zou doen, Carbogen deze binnen tien werkdagen zou accepteren, anders zou die bestelling als aanvaard worden beschouwd. Als Carbogen niet zou kunnen voldoen aan de bestelling, is afgesproken dat Carbogen aan Teofarma zou laten weten wat de reden daarvan is en wanneer Carbogen verwacht wel te kunnen leveren (artikel 3.3). Carbogen heeft gegarandeerd dat vergunningen en andere vereisten voor het uitvoeren van de Overeenkomst in orde zijn en zullen blijven (artikel 9.1 onder d). Ook zijn partijen exoneratiebedingen overeengekomen: als Carbogen non-conforme DHT2 levert, heeft Teofarma recht op kosteloze vervanging of creditering van de door haar betaalde kooprijs (artikel 10.1) en geen van de partijen is aansprakelijk voor “
(…) any special, consequential, punitive, incidential or indirect losses or damages, anticipated or lost profits, business interruption, loss of time, or other similar losses, however causesd, on any theory of liability. (…)” (artikel 10.2). Die aansprakelijkheidsbeperkingen gelden niet in geval van “
gross negligence or willful misconduct” (artikel 10.3). Carbogen mag voor het nakomen van haar verplichtingen gebruik maken van een derde, onder de voorwaarde dat zij instaat voor de deugdelijke nakoming (artikel 17). De Overeenkomst is aangegaan voor vijf jaar, met een automatische verlenging van twee jaar als niet tussentijds werd opgezegd (artikel 19). In geval van een geschil, is de Nederlandse rechter op grond van het Nederlandse recht bevoegd hiervan kennis te nemen (artikel 21).
2.5.
Op 24 januari 2018 heeft Rephine Limited (hierna: Rephine) in opdracht van Carbogen de Bavla-productieplaats gecontroleerd en daarvan een rapport opgemaakt. In dit rapport heeft Rephine, samengevat, vastgesteld dat de Bavla-productieplaats voldoet aan de kwaliteitsnorm voor het maken van geneesmiddelen (hierna: de GMP-normen) en dat er geen kritieke bevindingen zijn die Dishman Ltd moet oppakken. Rephine heeft aangegeven dat Carbogen op grond van Europese regelgeving over twee tot drie jaar opnieuw een audit moet laten uitvoeren.
2.6.
In oktober 2018 heeft de U.S. Food and Drug Administratie (hierna: FDA) de Bavla-productieplaats geïnspecteerd, waarvan zij de bevindingen per brief van 24 januari 2019 heeft gedeeld met Dishman Ltd. In de brief staat dat de FDA heeft bepaald dat de Bavla-productieplaats “
(…) in a minimally acceptable state of compliance with regard to current good manufacturing practice (…)” is en dat
“voluntary action indicated” is. De FDA heeft Dishman Ltd geadviseerd om verbeteringen door te voeren, omdat anders bij een volgende inspectie de productieplaats zou kunnen worden gekwalificeerd als “
official action indicated”. Dishman Ltd heeft Carbogen op de hoogte gesteld van deze bevindingen en aangegeven dat zij een
Corrective and Preventice Action-plan (hierna: CAPA-plan) heeft ontwikkeld om de FDA-bevindingen te corrigeren en dergelijke bevindingen in de toekomst te voorkomen.
2.7.
Op 26 februari 2020 heeft Carbogen aan de hand van een bestelling van Teofarma een lading DHT2 geleverd aan Teofarma, waarvoor zij Teofarma op dezelfde dag een factuur van € 161.175,00 heeft gestuurd.
2.8.
Eind februari 2020 heeft het European Directorate for the Quality of Medicines & Healthcare (hierna: EDQM) de Bavla-productieplaats geïnspecteerd en Carbogen per brief van 19 maart 2020 op de hoogte van de bevindingen gesteld. In deze brief geeft het EDQM aan dat haar inspecteurs hebben geconcludeerd dat de Bavla-productieplaats niet voldoet aan de Europese GMP-normen en dat het EDQM om die reden heeft besloten om onder meer de CEP [1] van Carbogen voor DHT2 te schorsen.
2.9.
Per e-mail van 24 maart 2020 heeft Carbogen Teofarma op de hoogte gesteld van het besluit van het EDQM om de CEP voor DHT2 te schorsen. Carbogen heeft daarbij aangegeven dat zij met Dishman Ltd samenwerkt om een goed CAPA-plan te ontwikkelen om de bevindingen van het EDQM te corrigeren en dergelijke bevindingen in de toekomst te voorkomen. Verder heeft Carbogen Teofarma verzocht om de voorraad DHT2 die zij onder zich hield te vernietigen of te retourneren, waarna Teofarma een creditfactuur voor die hoeveelheden zou ontvangen.
2.10.
Het EDQM heeft de CEP van Carbogen voor DHT2 officieel geschorst per 16 april 2020. Tegen dit besluit van het EDQM stond bezwaar open, waar Carbogen geen gebruik van heeft gemaakt.
2.11.
In de daaropvolgende periode hebben partijen veelvuldig contact gehad over de vervolgstappen. Carbogen heeft daarbij meerdere keren aan Teofarma te kennen gegeven te verwachten de productie van DHT2 op termijn weer te kunnen opstarten. Uiteindelijk heeft Carbogen per e-mail van 15 september 2021 aan Teofarma laten weten dat zij zal stoppen met het produceren van DHT2.
2.12.
In de periode 23 september 2020 tot en met 8 maart 2021 heeft Carbogen Teofarma meerdere keren verzocht om de onder 2.7 genoemde factuur te betalen. Deze factuur, met een betaaltermijn van dertig dagen, is onbetaald gebleven.
2.13.
Teofarma heeft Carbogen per brief van 7 december 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt als gevolg van het stopzetten van de productie van DHT2.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Teofarma vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat Carbogen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover Teofarma,
II. Carbogen veroordeelt tot het betalen van € 12,5 miljoen aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en (proces)kosten.
3.2.
Teofarma baseert haar vorderingen op de stelling dat Carbogen is tekortgeschoten in de nakoming van de Overeenkomst, waardoor zij geen medicatie met DHT2 meer kan produceren en omzet en winst derft. Daarbij speelt mee dat Carbogen de enige leverancier ter wereld van DHT2 was. Teofarma stelt dat Carbogen is tekortgeschoten op drie gronden.
  • ten eerste stelt Teofarma dat de Overeenkomst impliciet een leveringsverplichting voor Carbogen in het leven roept gedurende de looptijd van de Overeenkomst, die verder gaat dan de verplichting tot het leveren van geplaatste orders (artikel 2.1 Overeenkomst);
  • daarnaast stelt Teofarma dat Carbogen artikel 9.1 lid d Overeenkomst heeft geschonden, omdat Carbogen mede heeft gegarandeerd dat de CEP voor DHT2 van kracht zou blijven;
  • ten slotte stelt Teofarma dat Carbogen haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden, die eruit bestaat dat Carbogen (i) voor de zekerheid de productie van DHT2 elders had moeten onderbrengen, (ii) na de schorsing van de CEP de productie niet elders heeft ondergebracht en (iii) geen bezwaar heeft gemaakt tegen de schorsing van de CEP.
Volgens Teofarma kunnen die tekortkomingen Carbogen worden toegerekend, omdat zij na de FDA-bevindingen geen controles op de Bavla-productieplaats heeft uitgevoerd en omdat Carbogen in artikel 17 Overeenkomst heeft ingestaan voor de deugdelijke nakoming van Dishman Ltd.
3.3.
Het meest verstrekkende verweer van Carbogen is dat zij een beroep kan doen op het exoneratiebeding van artikel 10.2 Overeenkomst, waardoor zij niet aansprakelijk is voor de door Teofarma gevorderde schade. Carbogen concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Teofarma.
in reconventie
3.4.
Carbogen vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Teofarma veroordeelt tot het betalen aan Carbogen van € 161.175,00, vermeerderd met rente en de (proces)kosten.
3.5.
Carbogen baseert haar vordering op de stelling dat Teofarma gehouden is tot het betalen van de factuur van 26 februari 2020 (zie onder 2.7), omdat Teofarma de daarop gebaseerde levering van DHT2 niet heeft aangeboden voor retournering en ook geen beroep heeft gedaan op non-conformiteit na de schorsing van de CEP voor DHT2. Carbogen stelt dat Teofarma is verzuim is geraakt, omdat Teofarma niet het factuurbedrag heeft betaald, ondanks herhaald verzoek daartoe.
3.6.
Teofarma betwist dat zij het factuurbedrag moet betalen aan Carbogen, omdat volgens haar de levering van DHT2 die ziet op de onbetaalde factuur non-conform is. Teofarma voert aan dat zij daarom de Overeenkomst met betrekking tot die bestelling kan ontbinden, en dat de daaruit volgende ongedaanmakingsvergoeding voor Carbogen nihil is (op grond van artikelen 6:265 en 6:272 BW).

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Aangezien Teofarma in Italië is gevestigd, moet de rechtbank eerst ambtshalve beoordelen of haar rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het geschil.
4.2.
Teofarma wijst op het forumkeuzebeding in artikel 21 Overeenkomst, waarin partijen zijn overeengekomen dat de rechtbank Amsterdam exclusief bevoegd is inzake alle geschillen in verband met de Overeenkomst en dat Nederlands recht van toepassing is. Carbogen heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
5. Gelet op het forumkeuzebeding is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil op grond van artikel 4 en 25 Brussel I-
bisVerordening [2] . Daarnaast zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen, omdat op grond van artikel 3 lid 1 Rome I [3] een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen.
in conventie
Kern van de zaak
5.1.
Het EDQM heeft na een inspectie op de Bavla-productieplaats de CEP voor DHT2 geschorst, waarna Teofarma geen DHT2 meer heeft kunnen afnemen van Carbogen en daardoor bepaalde medicatie niet meer op de markt heeft kunnen brengen. Het gaat in deze zaak om de vraag of Carbogen aansprakelijk is voor de schade die Teofarma als gevolg daarvan lijdt. Om die vraag bevestigend te beantwoorden zal de rechtbank ten eerste moeten vaststellen dat sprake is van een of meer van de door Teofarma gestelde tekortkomingen (zie hiervoor onder 3.2) én ten tweede moeten vaststellen dat de daardoor ontstane schade niet op grond van een contractuele exoneratie is uitgesloten.
Beroep op exoneratiebeding (artikel 10.2 Overeenkomst) slaagt
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van Carbogen is dat zij niet aansprakelijk is voor de door Teofarma gestelde schade, omdat partijen aansprakelijkheid voor dergelijke schade hebben uitgesloten in de Overeenkomst. Carbogen doet een beroep op het exoneratiebeding uit artikel 10.2 Overeenkomst. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat alle door Teofarma gestelde tekortkomingen van Carbogen hebben plaatsgevonden en Teofarma daardoor de gestelde schade lijdt, dan slaagt het beroep van Carbogen op dit exoneratiebeding. De rechtbank zal uitleggen waarom.
Gevorderde schade is uitgesloten op grond van artikel 10.2 Overeenkomst
5.3.
In artikel 10.2 Overeenkomst is opgenomen dat aansprakelijkheid is uitgesloten voor onder andere “
(…) consequential (…) indirect losses or damages, (…) or lost profits (…)”. Uit het door Teofarma overgelegde rapport van Marra blijkt dat Teofarma stelt dat zij precies die schade lijdt die op grond van artikel 10.2 Overeenkomst is uitgesloten. Uitgangspunt moet dus zijn dat het beroep op het beding slaagt.
Geen uitzonderingsgeval vanwege garantie
5.4.
Teofarma stelt dat Carbogen geen beroep toekomt op het exoneratiebeding omdat (een van haar verwijten, zie hiervoor onder 3.2) Carbogen in artikel 9.1 onder d Overeenkomst expliciet heeft gegarandeerd dat de CEP voor de productie van DHT2 zou worden verkregen en behouden. Teofarma stelt dat die specifieke, wezenlijke garantie prevaleert boven het daarmee tegenstrijdige, algemene exoneratiebeding, en dat Carbogen er daarom geen beroep op kan doen.
5.5.
Zelfs als het zeer algemeen geformuleerde artikel 9.1 onder d Overeenkomst zo moet worden gelezen dat Carbogen heeft gegarandeerd dat de CEP voor DHT2 niet zou worden geschorst, wat Carbogen gemotiveerd betwist, dan nog staat dat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan dat Carbogen een succesvol beroep kan doen op het exoneratiebeding. Bij de mondelinge behandeling is vastgesteld dat het concept van de Overeenkomst is opgesteld door Carbogen en dat noch over het exoneratiebeding in artikel 10, noch over de garanties in artikel 9 is gesproken of onderhandeld. Bij de uitleg van die beide standaardbedingen, en meer in het bijzonder hoe die zich tot elkaar verhouden, komt het er dan vooral op aan welke betekenis Teofarma redelijkerwijs aan die bedingen mocht toekennen, en aan wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Uitgangspunt is dat bij een algemene en vergaand geformuleerde exoneratie, zoals hier, voor de wederpartij van de partij die de exoneratie ten behoeve van zichzelf opstelt duidelijk moet zijn dat het de bedoeling is van die partij om zich in te dekken tegen schadeclaims. Naar het oordeel van de rechtbank diende Teofarma gezien de structuur van het exoneratiebeding te begrijpen dat het doel van Carbogen was om zichzelf te beschermen tegen aansprakelijkheid die niet valt te overzien en haar aansprakelijkheid in beginsel te beperken tot de gevallen die zijn genoemd in artikel 10.1 Overeenkomst (reclames). Het had daarmee duidelijk moeten zijn voor Teofarma dat Carbogen niet, door de standaardgarantie van artikel 9.1 d in de Overeenkomst op te nemen, heeft gewild dat zij aansprakelijk zou zijn voor een miljoenenschade als de CEP voor DHT2 zou worden geschorst. Dat maakt dat de uitleg van Teofarma niet logisch is en niet wordt gevolgd.
Geen uitzondering ingevolge artikel 10.3 Overeenkomst
5.6.
Verder stelt Teofarma dat Carbogen geen beroep kan doen op het exoneratiebeding, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Carbogen aansprakelijkheid in de gegeven omstandigheden uitsluit. Op zitting heeft Teofarma in dat kader gesteld dat artikel 10.3 Overeenkomst in de weg staat aan een beroep op het exoneratiebeding, omdat sprake is van “
gross negligence” van de zijde van Carbogen, wat neerkomt op grove schuld. Teofarma verwijst hierbij naar de EDQM-bevindingen naar aanleiding van de inspectie in februari 2020 (zie onder 2.8) en stelt feitelijk dat Carbogen aan de hand van de FDA-aanbevelingen van een jaar eerder (zie onder 2.6) had moeten weten dat de schorsing van de CEP voor DHT2 er zeer waarschijnlijk aan zat te komen en alsnog niets heeft gedaan.
5.7.
De rechtbank volgt Teofarma in haar standpunt dat het begrip “
gross negligence” hetzelfde betekent als het Nederlandsrechtelijke begrip “grove schuld”. De Overeenkomst is immers opgesteld naar Nederlands recht, zodat het logisch is dat de opsteller ervan (Carbogen) dit zo heeft bedoeld.
5.8.
De rechtbank volgt Teofarma echter niet in haar standpunt dat sprake is van grove schuld aan de zijde van Carbogen. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan in de onderhavige zaak pas sprake zijn van grove schuld als de met de leiding van Carbogen belaste personen grove nalatigheid valt te verwijten met betrekking tot de schorsing van de CEP voor DHT2. [4] Dat is niet het geval. Carbogen heeft namelijk voldoende ontzenuwd dat zij, zoals Teofarma betoogt, aan de hand van het FDA-rapport had kunnen weten dat de CEP voor DHT2 zeer waarschijnlijk zou worden geschorst en zij niets heeft gedaan. In dat kader heeft de heer S.J. de Jong, manager
Quality Health Safety Environmentvan Carbogen, op zitting aangevoerd dat Carbogen kennis had genomen van de FDA-bevindingen en dat zij had geconcludeerd dat die bevindingen niet zagen op de productie van DHT2, omdat de Bavla-productieplaats erg groot is, en Carbogen daarom niet hoefde te begrijpen dat de DHT2-productie in gevaar was. Ook heeft De Jong aangevoerd dat Carbogen op basis van het CAPA-plan dat Dishman Ltd had opgesteld naar aanleiding van de FDA-bevindingen gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Dishman Ltd in actie zou komen, omdat die acties volgen uit het plan die naar FDA is opgestuurd. Voor zover Carbogen op deze punten steken heeft laten vallen, terwijl zij dat gemotiveerd heeft betwist, zijn door Teofarma geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat leidinggevenden bij Carbogen grove nalatigheid valt te verwijten.
Conclusie
5.9.
De vorderingen van Teofarma kunnen niet worden toegewezen, omdat Carbogen aansprakelijkheid voor de schade die Teofarma stelt te lijden heeft uitgesloten in artikel 10.2 Overeenkomst. Carbogen kan een succesvol beroep doen op dat exoneratiebeding.
Proceskosten
5.10.
Teofarma wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De kosten van Carbogen worden begroot op:
- griffierecht 8.519,00
- salaris advocaat ‭
8.494‬,00(2,0 punten × tarief € 4.247,00)‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Totaal € ‭17.013‬,00‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
in reconventie
5.11.
Carbogen vordert betaling van het factuurbedrag dat ziet op een levering DHT2 in februari 2020 (zie onder 2.7). Teofarma voert aan dat zij de Overeenkomst met betrekking tot die levering kan ontbinden, omdat deze non-conform is geweest. Volgens Teofarma is zij daardoor geen betaling verschuldigd aan Carbogen, omdat haar als gevolg van de ontbinding ontstane ongedaanmakingsverplichting geen waarde vertegenwoordigt. Dit verweer slaagt niet. Zelfs als de rechtbank Teofarma zou volgen in haar standpunt dat die specifieke levering niet conform is geweest en zij de Overeenkomst op dat punt zou mogen ontbinden, dan was die waarde evident niet nihil, maar gewoon de waarde die was gefactureerd. Teofarma voert immers zelf aan dat op of kort na het moment dat zij het bericht van Carbogen kreeg over de schorsing van de CEP en het verzoek om de voorraad DHT2 te vernietigen of retourneren (zie onder 2.9), zij de onder haar gehouden voorraad DHT2 al had verwerkt en vervolgens zonder problemen heeft uitgeleverd. De vordering van Carbogen zal dan ook worden toegewezen.
5.12.
Daarnaast heeft Carbogen onbetwist gesteld dat zij recht heeft op de wettelijke handelsrente vanaf dertig dagen na de factuurdatum van 26 februari 2020 (27 maart 2020), zodat dit deel van de vordering ook zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.13.
Teofarma wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De kosten van Carbogen worden begroot op: € 1.880 (2,0 punten x tarief € 1.880 x 0,5 wegens samenhang in conventie).
in conventie en in reconventie
5.14.
Ook wordt Teofarma veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die in het gelijk is gesteld (in dit geval Carbogen), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welk(e) bedrag(en) het gaat.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Teofarma in de proceskosten, aan de zijde van Carbogen tot op heden begroot op € 17.013‬,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
veroordeelt Teofarma om aan Carbogen te betalen een bedrag van € 161.175,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 27 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Teofarma in de proceskosten, aan de zijde van Carbogen tot op heden begroot op € 1.880, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt Teofarma in de nakosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat. Als Teofarma niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis wordt betekend, dan moet Teofarma daarnaast betalen: de explootkosten van betekening door de deurwaarder, € 90,00 aan salaris advocaat en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot de dag van volledige betaling,
6.7.
verklaart dit vonnis onder 6.2 tot en met 6.4 en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.

Voetnoten

1.Een CEP,
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
4.Hoge Raad 12 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2524; Hoge Raad 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913; Hoge Raad 17 december 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU5663.