ECLI:NL:RBAMS:2023:2997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
13/080178-22 (zaak A); 13/085892-23 (zaak B) en 23/004350-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en contactverbod voor bedreigingen aan medewerkers van de rechtspraak

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere bedreigingen aan medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam en de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, gepleegd in de periode van maart 2022 tot en met februari 2023. Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft de officier van justitie, mr. M. Modder, de vordering gedaan en de verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte e-mails heeft verstuurd naar de betrokken rechters en medewerkers, waarin hij bedreigende taal heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat zijn berichten bij de geadresseerden zouden aankomen, en dat deze berichten geschikt waren om redelijke vrees op te wekken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Dit contactverbod houdt in dat de verdachte geen contact mag opnemen met de medewerkers van de betrokken instanties, met uitzondering van contact via een advocaat. De rechtbank heeft de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico op herhaling van dergelijk gedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/080178-22 (zaak A); 13/085892-23 (zaak B) en 23/004350-19 (TUL)
Datum uitspraak: 10 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 26 april 2023 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam in de periode van 16 maart 2022 tot en met 18 maart 2022 op verschillende plaatsen in Nederland;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van medewerkers van de rechtbank Noord-Holland in de periode van 21 maart 2022 tot en met 28 maart 2022 op verschillende plaatsen in Nederland;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van aangever [nummer 1], bij verdachte bekend onder de werknaam [persoon] in de periode van 25 januari 2022 tot en met 28 maart 2022 op verschillende plaatsen in Nederland;
Ten aanzien van zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van aangever [nummer 2], bij verdachte bekend onder de werknaam [persoon] op 2 februari 2023 op verschillende plaatsen in Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Zij heeft ten aanzien van zaak A, feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft erkend dat hij de e-mails en het wrakingsverzoek heeft gestuurd en dat deze bij het Gerechtshof Amsterdam zijn aangekomen. Gelet op de context waarbinnen de berichten zijn verstuurd, konden deze berichten redelijke vrees opwekken bij de geadresseerden.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van de medewerker van de rechtbank Noord-Holland dat verdachte telefonisch een bedreigende tekst tegen haar heeft geuit, zwaarder moet wegen dan de ontkenning van verdachte. De door verdachte verstuurde e-mails, opgenomen na het tweede en derde gedachtestreepje van de tenlastelegging ondersteunen dit standpunt. Verdachte heeft ook erkend dat hij deze e-mails heeft gestuurd. Ook deze uitingen waren geschikt om redelijke vrees op te wekken bij de geadresseerden.
Verdachte heeft met betrekking tot het voornoemde de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degenen op wie ze betrekking hebben.
Ook het ten aanzien van zaak A, feit 3 en het ten aanzien van zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft deze uitingen direct aan [persoon] gedaan, en deze uitingen zijn ook geschikt om redelijke vrees op te wekken bij de geadresseerde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitingen van verdachte, in de context bezien, niet als bedreiging kunnen worden gekwalificeerd. Het was niet de bedoeling van verdachte om aangevers te bedreigen door middel van deze uitingen.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat in zaak A, feit 1 geen sprake is van een bedreiging en dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft namelijk bedoeld dat [persoon] moest boeten door het betalen van een schadevergoeding aan verdachte. Van het in zaak A, feit 2 ten laste gelegde, eerste gedachtestreepje, moet verdachte ook worden vrijgesproken. Voor het bewijs van dit feit is namelijk maar één bewijsmiddel voorhanden. Tot slot betreft de uiting in zaak B een onderdeel van een brief aan de kinderen van verdachte. De in de tenlastelegging genoemde uiting, afkomstig uit deze brief, is door verdachte niet bedreigend bedoeld.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle tenlastegelegde feiten bewezen. Een aantal onderdelen binnen deze tenlastelegging acht de rechtbank echter niet bewezen. Daarop zal de rechtbank hieronder per feit nader ingaan.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
(vgl. HR 22 maart 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BP0096, HR 22 mei 2012,
ECLI:NL:HR: 2012:BW6181en HR 10 januari 2017,
ECLI:NL:HR:2017:24)
Ten aanzien van zaak A
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de verklaring van verdachte vast dat verdachte de e-mails van 16 en 17 maart 2022 en het wrakingsverzoek van 17 maart 2022 aan het Gerechtshof Amsterdam heeft verstuurd. Verdachte heeft hiermee gereageerd op een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam die op 16 maart 2022 per e-mail aan hem is verzonden. Verdachte heeft verklaard dat het ook zijn bedoeling was om deze berichten aan het Gerechtshof Amsterdam te sturen. Verdachte heeft in zijn e-mails en wrakingsverzoek om rectificatie van de hiervoor genoemde beschikking gevraagd. Daaruit leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van verdachte was dat de berichten uiteindelijk bij de rechters terecht zouden komen die de beschikking hadden genomen. De rechtbank stelt op basis van de aangifte vast dat de berichten daadwerkelijk zijn aangekomen bij de betreffende rechters. De aangifte is immers ook namens de rechters gedaan. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op dat deze rechters kennis zouden nemen van zijn berichten. Gelet hierop kan het namelijk niet anders dan dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat deze berichten bij de rechters terecht zouden aankomen. Door de berichten toch te versturen heeft hij deze aanmerkelijke kans aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging na het tweede en derde gedachtestreepje opgenomen uitingen naar hun aard geschikt zijn om redelijke vrees op het ten uitvoer brengen van enig misdrijf tegen het leven gericht te veroorzaken. De uiting na het vierde gedachtestreepje acht de rechtbank geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar wel een bedreiging met zware mishandeling.
De rechtbank concludeert dat verdachte opzet heeft gehad die was gericht op het ontstaan van vrees bij de ontvangers van deze berichten, waaronder de betreffende rechters die de beschikking hebben genomen. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, kan het niet anders dan dat verdachte ook de bedoeling had om vrees te laten ontstaan bij de geadresseerden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij de uitingen niet bedreigend heeft bedoeld. Ter terechtzitting heeft verdachte de als feit 1 in zaak A, achter het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde bedreiging overigens ook bekend. Opzet op zowel de omstandigheid dat de geadresseerden kennis zouden nemen van de bedreigingen, als het bedreigende karakter van de berichten kan daarom worden bewezen.
De na het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde bedreiging kan niet worden bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze tekst niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de verklaring van verdachte vast dat verdachte de e-mails van 28 maart 2022 aan de rechtbank Noord-Holland heeft verstuurd. Uit de aangifte die de adviseur veiligheid heeft gedaan namens de rechtbank Noord-Holland , blijkt dat de betreffende e-mails bij de rechtbank zijn aangekomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte in zijn e-mails aan de rechtbank de rechter die zijn zaak heeft behandeld, steeds bij naam noemt. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op dat deze rechter kennis zou nemen van zijn berichten. Gelet hierop kan het namelijk niet anders dan dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat deze berichten doorgestuurd zouden worden naar de betreffende rechter. Door de berichten toch op deze wijze te versturen, heeft hij deze aanmerkelijke kans aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging na het tweede en derde gedachtestreepje opgenomen uitingen naar hun aard geschikt zijn om redelijke vrees op het ten uitvoer brengen van enig misdrijf tegen het leven gericht te veroorzaken.
De rechtbank concludeert dat verdachte opzet heeft gehad die was gericht op het ontstaan van vrees bij de ontvangers van deze berichten, waaronder de betreffende rechter die zijn zaak behandelde. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, kan het niet anders dan dat verdachte de bedoeling had om vrees te laten ontstaan bij de geadresseerden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij de uitingen niet bedreigend heeft bedoeld en dat hij zichzelf bedoelde waar hij schreef dat er ‘doden zouden vallen’. Opzet op zowel de omstandigheid dat de geadresseerden kennis zouden nemen van de bedreigingen, als het bedreigende karakter van de berichten kan daarom worden bewezen.
Verdachte zal van de na het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde bedreiging worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte deze uiting heeft gedaan, dan wel dat deze uiting als bedreiging kan worden gekwalificeerd.
Feit 3
Met betrekking tot de na het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde bedreiging stelt de rechtbank op grond van het dossier en de verklaring van verdachte vast dat verdachte de e-mail van 28 maart 2022 direct aan [persoon] heeft verstuurd. Uit de aangifte die is gedaan door [persoon] , blijkt dat hij de betreffende e-mail heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze uiting naar zijn aard geschikt is om redelijke vrees op het ten uitvoer brengen van enig misdrijf tegen het leven gericht te veroorzaken.
Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, kan het niet anders dan dat verdachte de bedoeling had om vrees te laten ontstaan bij aangever. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij met de zin: “dat gaat en zal gevolgen hebben voor jullie leven, stuk voor stuk” ook op aangever doelde. De rechtbank concludeert dan ook dat het opzet van de verdachte was gericht op zowel het op de hoogte raken van de bedreiging door [persoon] als op het ontstaan van die vrees bij hem.
De na het eerste, tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze uitingen niet als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling gekwalificeerd kunnen worden.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte de afscheidsbrief, gericht aan zijn kinderen, heeft geschreven en op 2 februari 2023 onder meer heeft doorgestuurd naar het algemene e-mailadres van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming: [e-mailadres] (hierna: LET JB). Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de brief aan 1500 geadresseerden heeft doorgestuurd en dat hij deze per ongeluk ook naar het LET JB heeft verzonden. Verdachte heeft echter ter terechtzitting bekend dat hij er rekening mee heeft gehouden dat de brief ook bij [persoon] terecht zou komen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op dat [persoon] kennis zou nemen van zijn brief.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst die verdachte in zijn brief heeft opgenomen naar zijn aard geschikt is om redelijke vrees op het ten uitvoer brengen van enig misdrijf tegen het leven gericht te veroorzaken. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, kan het niet anders dan dat verdachte de bedoeling had om vrees te laten ontstaan bij aangever. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij dit anders bedoeld heeft.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij [persoon] niets zou aandoen. Hij zou bedoeld hebben te zeggen dat wanneer de volledige rol van jeugdzorg bekend wordt, [persoon] zal worden vermoord door andere ouders die ook door hem zijn benadeeld. Hierover overweegt de rechtbank dat niet is vereist dat verdachte heeft bedreigd met een door de ‘bedreiger’ zelf te plegen misdrijf. Opzet op zowel de omstandigheid dat [persoon] kennis zou nemen van de bedreigingen, als het bedreigende karakter van de berichten kan daarom worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
in de periode van 16 maart 2022 tot en met 18 maart 2022 in Nederland, medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam , schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met:
enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde medewerkers van het
Gerechtshof Amsterdam meerdere e-mails gestuurd waarin hij, verdachte,
voornoemde medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam schriftelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:
  • "De schoft gaat reageren en dit rectificeren, ander gaat dit in extremis escaleren. Begrijp hoe ernstig deze fout is, en dat er doden vallen als dit niet wordt gerectificeerd naar waarheid. Als het Hof de keuze maakt ook frauduleus met deze situatie om te gaan, gaan alle schuldigen dood. Is dit duidelijk?"
  • "Ik heb 7 weken onterecht in de gevangenis gezeten, waarbij de GI buiten mijn wetenschap om alles heeft gedaan om mij mijn vaderschap te ontnemen. De politie, het OM, rechtbank. BSO, school en derden zijn tijdens mijn gevangenhouding bewust foutief en valselijk geïnformeerd, terwijl men zelf schuldig is aan het voorval op 24 september 2022. Wat gaat het Hof hier aan doen? Moeten er doden vallen?";
en met:
zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam een e-mail gestuurd waarin hij, verdachte, voornoemde medewerkers van het Gerechtshof Amsterdam schriftelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:
- “ “Wordt dit niet gerectificeerd, dan zal en gaat dit zeer verstrekkende gevolgen hebben voor de veiligheid van personen. Ik laat mij niet de schuld geven van iets waarbij uit onderzoek is gebleken dat de schuld wel degelijk bij de GI ligt. Laat dit heel duidelijk zijn.”;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 28 maart 2022 in Nederland, medewerkers van de rechtbank Noord-Holland , locatie [locatie] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde medewerkers van de rechtbank Noord-Holland , locatie [locatie] per e-mail dreigend de woorden toegevoegd:
- “ “Ik ga bij de rechtbank zitten. Als er politie komt eindigt het in een steekpartij (…) Als ik dit niet doe maak ik alle schuldigen van kant en ondanks dat ik vind dat ik daar gerechtig toe ben, gezien hetgeen deze mensen en mij en mijn kinderen onterecht al jaren hebben aangedaan, zoek ik een andere oplossing.”
en:
- " "Dit gaat niet gebeuren zonder dat er doden vallen.”;
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
op 28 maart 2022 in Nederland, aangever [nummer 1], bij verdachte bekend onder de werknaam [persoon] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde aangever een e-mail gestuurd waarin hij, verdachte, dreigend de woorden heeft toegevoegd:
- “ “Jullie hebben bewust mijn leven verwoest. Dat gaat en zal gevolgen hebben voor jullie leven, stuk voor stuk.”;
Ten aanzien van zaak B:
op 2 februari 2023 in Nederland, aangever [nummer 2], bij verdachte bekend onder de werknaam [persoon] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk de werkgever van voornoemde aangever een e-mail gestuurd waarin hij, verdachte, onder meer dreigend de woorden heeft toegevoegd:
- “ “Toen gebeurde het onbegrijpelijke en kwam het LET JB weer op de zaak. Deze meneer heet [persoon] en wordt nadat pappa zelfmoord heeft gepleegd vermoord.”.
De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen en de hiervoor genoemde overwegingen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd die inhoudt dat verdachte geen (indirect of direct) contact mag hebben opnemen, zoeken of hebben met (medewerkers van):
- de rechtbank Amsterdam;
- de rechtbank Noord-Holland ;
- het gerechtshof Amsterdam ;
- het Openbaar Ministerie;
- Jeugdzorg en het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming.
Per overtreding dient één week vervangende hechtenis te worden opgelegd met een maximum van zes maanden. De maatregel geldt niet wanneer verdachte door tussenkomst van een advocaat contact opneemt met voornoemde instanties.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft voorts gevraagd om geen contactverbod op te leggen, omdat verdachte door het voorarrest al veel te zwaar is gestraft.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van medewerkers – waaronder rechters – van het Gerechtshof Amsterdam en de rechtbank Noord-Holland en van [persoon] , een medewerker van LET JB. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft in een periode van anderhalve maand e-mails aan deze instanties en aan [persoon] gestuurd. Hij heeft geprobeerd om beslissingen waarmee hij het niet eens was te laten rectificeren/intrekken door de bewuste bedreigingen te uiten. Ook nadat verdachte is aangehouden en zijn voorlopige hechtenis onder strikte voorwaarden is geschorst, is verdachte doorgegaan met het sturen van berichten aan de rechtbank Noord-Holland en (indirect) aan [persoon] . Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld vanuit zijn emoties en omdat hij hoopte op bewustwording en rectificatie van de betreffende gerechtelijke beslissingen, maar hij heeft met zijn handelen de grens van het toelaatbare overschreden. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, zullen de bedreigingen gevoelens van angst hebben opgeroepen bij de ontvangers van de berichten en bij degenen waar de berichten uiteindelijk voor bedoeld waren.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 april 2023. Hieruit blijkt dat verdachte zich sinds 2018 heeft schuldig gemaakt aan verschillende bedreigingen. Hiervoor is verdachte twee keer eerder onherroepelijk veroordeeld en hij heeft hiervoor onder andere gebiedsverboden en contactverboden opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 7 november 2022 betreffende verdachte, dat is opgemaakt door GZ-psycholoog E. Stam en psychiater J. van der Meer. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Beide deskundigen schrijven dat sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. De sociale problemen van verdachte worden gezien als de belangrijkste oorzaak van de verstoring in de emoties en het gedrag van verdachte. Het gaat dan om het uiteenvallen van zijn gezin. Het is volgens de deskundigen aannemelijk dat verdachte de bedreigingen gepleegd heeft als gevolg van de genoemde aanpassingsstoornis en de verstoring van emoties en gedrag waar dit mee gepaard ging. Zij adviseren om het tenlastegelegde in een (licht) verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Het risico op herhaling van soortgelijk gedrag als ten laste gelegd, wordt als matig/hoog ingeschat zolang voornoemde externe stressor blijft bestaan. Emoties kunnen oplopen als verdachte zich verder gefrustreerd voelt en er geen uitzicht is op een oplossing. Volgens de deskundigen valt niet goed in te schatten of dit ook leidt tot daadwerkelijk fysiek geweld. De aanpassingsstoornis is een stoornis waarvoor psychiatrische of psychologische behandeling in beginsel weinig bewezen effect heeft. Aangezien geen psychiatrische behandeling wordt geadviseerd, kan door de deskundigen ook geen juridisch kader worden geadviseerd waarin deze behandeling vorm kan worden gegeven.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen ten aanzien van de (licht) verminderde toerekening over. De rechtbank zal het bewezen verklaarde in verminderde mate toerekenen aan verdachte. Hiermee wordt in strafverminderende zin rekening gehouden bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 14 maart 2023, 6 februari 2023 en 1 april 2022. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, omdat ondanks de inzet binnen een eerder toezicht, verdachte is gerecidiveerd binnen zijn proeftijd voor een soortgelijk feit en op basis van zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. Reclassering Nederland ziet verder geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Straf en maatregel
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal hierbij geen voorwaardelijk strafdeel bepalen, gelet op het advies van de reclassering en omdat er geen psychiatrische behandeling van verdachte mogelijk is.
De rechtbank legt verdachte wel een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op. Het doel van deze maatregel is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt de maatregel op omdat zij van oordeel is dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of dat hij zich op een andere manier belastend naar personen toe zal gedragen. Uit de eerder genoemde rapportages blijkt immers dat het gevaar voor herhaling van een soortgelijk feit groot is.
De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, voor een periode van drie jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Voor de vrijheidsbeperkende maatregel geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens bepaalde personen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat dat het geval is. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte is met ingang van 7 maart 2023 geschorst. Gelet op de straf die wordt opgelegd, heft de rechtbank het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/004350-19 betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 22 februari 2021 waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met bevel dat een gedeelte van de taakstraf, groot 40 uren, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat deze eerder opgelegde voorwaardelijke straf inmiddels ten uitvoer is gelegd door de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 11 februari 2022. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak A, feit 3 en zaak B:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect (behalve door tussenkomst van een advocaat) - contact zal opnemen, zoeken of hebben met (medewerkers van):
- de rechtbank Amsterdam;
- de rechtbank Noord-Holland ;
- het Gerechtshof Amsterdam ;
- het Openbaar Ministerie;
- Jeugdzorg en het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/004350-19 af.
Voorlopige hechtenis
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. S.J. Mees-Bolle en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2023.
[…]