ECLI:NL:RBAMS:2023:2942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/043751-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een vrijheidsstraf in Polen

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Toruń, Polen. Het EAB, dat op 16 januari 2023 werd uitgevaardigd, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van tien maanden moet ondergaan. De opgeëiste persoon was op het moment van de behandeling in Nederland gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 26 april 2023 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem en dat hij de nodige informatie had ontvangen over zijn verplichtingen. Ondanks dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de eerdere rechtszitting in Polen, oordeelde de rechtbank dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij ook rekening hield met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Wegenverkeerswet en de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/043751-23
Datum uitspraak: 10 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2023 door
the District Court in Toruń(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing van
the Regional Court in Chelmnovan 10 september 2020 (referentie: II K 39/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen maanden en 19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing.
Deze beslissing betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een beslissing, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB is het volgende vermeld:
“the person was summoned in person on 14 July 2020 (the notice was duly served onto the given service address in Poland and the notice has been deemed served through advice note) and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial in the case II K 39/20.”
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 februari 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor een adresinstructie is gegeven en dat hij daarbij op de consequenties is gewezen bij niet voldoen aan die instructie:
“[opgeëiste persoon], while being interrogated in the pre-trial proceedings indicated his then residence address: [adres] and at the same time, he had been instructed on his duty to inform the Polish authorities about each change of his address and on legal consequences of the failure to fulfil this duty.”
.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Aangezien hij tijdens zijn verhoor bij de politie een adresinstructie heeft ontvangen en hij een adres heeft opgegeven, moest de opgeëiste persoon er rekening mee houden dat de oproepen zouden worden gestuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 WVW en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the District Court in Toruń(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (