ECLI:NL:RBAMS:2023:2939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/045020-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1996, die gedetineerd was in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 april 2023 en 26 april 2023 gehad, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem en dat hij de verplichting had om adreswijzigingen door te geven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de OLW in acht genomen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/045020-23
Datum uitspraak: 10 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 15 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2022 door
the Regional Court in Bydgoszcz , III Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
verblijfadres: [verblijfsadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 april 2023
De behandeling van het EAB was gepland op 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich op die zitting laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, maar zijn toenmalige raadsman, mr. R. Hörchner, advocaat in Breda, niet.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 26 april 2023 om 14:00 uur om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zich te laten bijstaan door een advocaat.
Zitting 26 april 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op zitting aanwezig te zijn. Zijn raadsman, mr. T. Polat, advocaat in Breda, is op zitting verschenen. Hij was gemachtigd om namens de opgeëiste persoon een standpunt in te nemen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting van 6 april 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende vonnissen van
the District Court in Bydgoszczvan:
1) 7 juni 2017 (referentie: IV K 600/16);
2) 3 februari 2020 (referentie: III K 709/19);
3) 25 februari 2021 (referentie: III K 826/20);
4) 20 januari 2021 (referentie: IX K 761/20);
5) 3 september 2020 (referentie: XI K 361/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen. Het gaat om vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk:
1) zes maanden;
2) tien maanden;
3) vijf maanden;
4) vijf maanden (resterend: vier maanden en 29 dagen);
5) zes maanden (resterend: vijf maanden en 29 dagen).
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
1.
Vonnis van 7 juni 2017 (referentie: IV K 600/16)
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
2)
Vonnis van 3 februari 2020 (referentie: III K 709/19)
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis, maar dat hij wel in persoon is gedagvaard op 2 december 2019 en is geïnformeerd over de tijd en plaats van de zitting en over de mogelijkheid dat een beslissing zou kunnen worden genomen als de opgeëiste persoon niet op zitting zou verschijnen. Er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
3)
Vonnis van 25 februari 2021 (referentie: III K 826/20)
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven en is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist betekend te zijn:
“1. The convicted [opgeëiste persoon] , son of [naam vader] , has provided the address in the course of the proceedings and at the provided address he was notified on the date of, the court trial;
2.
The convicted person in the course of the proceedings received the instructions on the
obligation to notify the court on each change of the address of domicile and on the
consequences of failing to observe that obligation.”
De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Aangezien hij tijdens zijn verhoor bij de politie een adresinstructie heeft ontvangen en hij een adres heeft opgegeven, moest de opgeëiste persoon er rekening mee houden dat de oproepen zouden worden gestuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
4)
Vonnis van 20 januari 2021 (referentie: IX K 761/20)
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven en is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist betekend te zijn:
“ [opgeëiste persoon] provided the following residence address: [woonplaats] , [adres 1] during the proceedings in the case of the ref. No,: IX K 761/2.0.
[opgeëiste persoon] , during the suspect interrogation, was instructed, among others, on the substance of the article 139 § 1 of the Code of Criminal Procedure, according to which: "if the party, not specifying a new residence address, changes their residence address or does not reside at the designated address, and it also applies to the imprisonment due to other case, the letter, sent at the provided address, is considered to be delivered. It also refers to the party who submitted the application on the.delivery at the address of a specified post office box and has not informed the body on the change of the address or discontinuation of its use". [opgeëiste persoon] confirmed the receipt of the instruction on 11th of August, 2020 by signing it.
All the correspondence letters regarding the case IX K 761/20 were sent to [opgeëiste persoon] at the designated by him and mentioned above address, The letters were not taken by [opgeëiste persoon] within the specified time limit and returned to the Court.”
De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Aangezien hij tijdens zijn verhoor bij de politie een adresinstructie heeft ontvangen en hij een adres heeft opgegeven, moest de opgeëiste persoon er rekening mee houden dat de oproepen zouden worden gestuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
5)
Vonnis van 3 september 2020 (referentie: XI K 361/20).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven en is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist betekend te zijn:
“I do hereby kindly inform, that [opgeëiste persoon] – convicted in the case files reference number XI K 361/20, indicated his address of residence and at the same time his address for service, namely [woonplaats] [adres 2] , during the first interrogation in the case, that is on 25.01.2020. It was then that he was also instructed about his obligation to inform the Polish authorities of any change of his address and the consequences of failing to comply with this obligation. He confirmed the above with his handwritten signature. The summons to the hearing in the case files reference number XI K 361/20 was delivered to the address indicated by him. It should be stressed, that [opgeëiste persoon] collected it personally at the time.”
De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Aangezien hij tijdens zijn verhoor bij de politie een adresinstructie heeft ontvangen en hij een adres heeft opgegeven, moest de opgeëiste persoon er rekening mee houden dat de oproepen zouden worden gestuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • mishandeling;
  • bedreiging met zware mishandeling;
  • medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
  • diefstal.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (dat vooraf bij wet is ingesteld). [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken die hebben geleid tot de vonnissen van 3 februari 2020, 25 februari 2021, 20 januari 2021 en 3 september 2020, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (dat vooraf bij wet is ingesteld). [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285, 300 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (