ECLI:NL:RBAMS:2023:2900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/751646/21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Hongaars Europees aanhoudingsbevel met verweren tegen de overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Buda Central District Court in Hongarije. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1993, wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen en hormonale stoffen. Tijdens de zitting op 5 april 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de termijn voor uitspraak verlengd. De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot de genoegzaamheid van het EAB, de detentieomstandigheden in Hongarije, en het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft deze verweren verworpen, oordelend dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat er geen algemeen gevaar was voor schending van de mensenrechten in Hongarije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat de overlevering kan plaatsvinden onder de garantie dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751646/21
Datum uitspraak: 19 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 22 februari 2023 tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2021 door the
Buda Central District Court, Hongarije, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1993,
verblijvend op het adres: [verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 april 2022. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y.H.M. van Mierlo, advocaat in Breda en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel, afgegeven door
the Budapest Police Headquarters, Criminal Intelligence Department, Investigation Divisionen goedgekeurd door
the Chief Prosecution Office of Budapestop 4 maart 2021, met kenmerk: 2163/2019.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw vindt dat het EAB niet genoegzaam is en de overlevering om die reden moet worden geweigerd. De pleegdatum en pleegplaats zijn namelijk niet voldoende specifiek omschreven.
De officier van justitie vindt dat het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht en wat de pleegplaats en pleegperiode zijn.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Het gaat in deze zaak om een vervolgings-EAB in een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze rol van de opgeëiste persoon zal later in Hongarije moeten blijken. De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB voldoende duidelijk blijkt waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, namelijk betrokkenheid bij het opzetten van een hennepkwekerij in de periode van april tot en met 13 december 2019 en het verkrijgen van illegale prestatieverbeterende middelen in een niet nader omschreven periode gelegen voor 24 juni 2019. Dit betekent dat ook het specialiteitsbeginsel wordt gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank is het EAB dan ook genoegzaam.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 24, te weten:
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
-
illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de aan hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Gelet op de overgelegde stukken – gegevens met betrekking tot het inkomen en verblijf in Nederland vanaf 3 april 2017 – is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van vijf jaar is aangetoond. De opgeëiste persoon heeft dus een duurzaam verblijfsrecht verkregen.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van 29 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de feiten in het EAB.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Head of Departmentvan
the Ministry of Justicein Hongarije heeft de volgende garantie gegeven:
“the Ministry of Justice of Hungary guarantees that [opgeëiste persoon] , after being heard and upon his request, shall be returned to the Netherlands in order to serve there the custodial sentence or detention order passed against him in Hungary.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsvrouw vindt – onder verwijzing naar een rapportage van “the Hungarian Helsinki Committee” van 20 april 2020 – dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB, nu voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in Hongaarse detentie-instellingen.
De officier van justitie vindt dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, nu niet is aangetoond dat in Hongaarse detentie-instellingen een algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat, alvorens een individueel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden aangenomen, een algemeen gevaar van een schending van dit recht moet worden vastgesteld. [5] De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [6]
Nu de rechtbank geen concrete aanwijzingen heeft voor een
algemeenreëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in gevangenissen in Hongarije, kan de rechtbank geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vaststellen. Gelet daarop komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending.
Het verweer slaagt niet.

8.Artikel 11 OLW: het recht op een eerlijk proces

De raadsvrouw stelt dat de opgeëiste persoon na overlevering mogelijk geen eerlijk proces zal krijgen in Hongarije.
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een reëel gevaar loopt om geen eerlijk proces te krijgen.
De rechtbank verwijst in dit kader naar haar uitspraak van 17 oktober 2019 [7] , waarin zij heeft geoordeeld dat er sprake is van structurele en fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Hongarije betreft, maar dat deze gebreken de rechterlijke instanties in Hongarije niet dusdanig in gevaar brengen, dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de zin van artikel 47 Handvest in de kern wordt aangetast.
Nog daargelaten dat ten aanzien van Hongarije geen algemeen gevaar in de hiervoor bedoelde zin is vastgesteld, overweegt de rechtbank ten overvloede als volgt. De verdediging heeft ter onderbouwing van haar verweer geen feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen nemen dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om te oordelen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat daarom zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Dit betekent dat het verweer niet slaagt.

9.Artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [8]
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen aanknopingspunten met de Hongaarse rechtsorde hebben.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in Hongarije is aangevangen. De bewijsmiddelen en de medeverdachten bevinden zich in Hongarije. Het Openbaar Ministerie in Nederland is bovendien niet voornemens om de vervolging over te nemen. Het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd vormen daarom onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Buda Central District Court, Hongarije, voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C404/15 en C659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.
8.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.