4.2.De beoordeling door de rechtbank
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin vier eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Het verzamelvonnis van 17 mei 2022
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub a OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon is namelijk op 2 mei 2022 in persoon gedagvaard en op de hoogte gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing. Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis I van 15 juni 2020 met kenmerk II K 320/20
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor dit vonnis.
Uit de aanvullende informatie van 3 april 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op 15 januari 2020 als verdachte is verhoord en bij dit verhoor een adresinstructie heeft ontvangen. De oproep voor de zitting van 15 juni 2020 is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres: [adres] .
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en moest er op zijn minst rekening mee houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure zou ontvangen. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis II van 18 september 2020 met kenmerk II K 240/20 en vonnis III van 24 september 2020 met kenmerk II K 257/20
Zowel ten aanzien van onderliggend vonnis II als onderliggend vonnis III stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissingen heeft geleid en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor deze vonnissen.
Uit de aanvullende informatie van 30 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in beide zaken tijdens zijn verhoor als verdachte in het voorbereidend onderzoek een adresinstructie heeft ontvangen en dat de oproepingen voor de zitting zijn verstuurd naar het adres dat hij bij die verhoren heeft opgegeven, namelijk [adres] .
Ook ten aanzien van deze vonnissen ziet de rechtbank daarom aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij beide processen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis IV van 18 maart 2021 met kenmerk II K 763/20
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 volgt dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis. Weliswaar volgt uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 dat het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep in zijn geheel is gehandhaafd, maar daaruit volgt niet (zonder meer) dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting in eerste aanleg op 18 maart 2021 die tot dit vonnis heeft geleid, en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor dit vonnis.
Uit de aanvullende informatie van 30 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en dat de oproep voor de zitting is verstuurd naar het adres dat hij bij verhoor heeft opgegeven, namelijk [adres] .
Ook ten aanzien van dit vonnis ziet de rechtbank daarom aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De procedure in hoger beroep
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 blijkt het hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie en dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep op 22 september 2021. Uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 volgt dat
the District Court in Kielce, IX Criminal-Appeal Divisionbij arrest van 22 september 2021 met kenmerk IX Ka 789/21 het vonnis in eerste aanleg heeft gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting in hoger beroep en dat het arrest - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 volgt weliswaar dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de procedure in eerste aanleg de eerdergenoemde adresinstructie heeft ontvangen, maar daarin is niet vermeld dat de opgeëiste persoon is medegedeeld dat de adresinstructie ook geldt voor een eventuele procedure in hoger beroep. Dat de oproep voor de zitting in hoger beroep naar het in eerste aanleg opgegeven adres is verstuurd, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen. Nu het hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was of had kunnen zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze situatie niet uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Zoals hiervoor al is overwogen, is er al meerdere keren aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De beslistermijn verstrijkt bovendien op korte termijn, om welke reden de rechtbank vervroegd uitspraak doet. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor het stellen van nadere vragen.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren voor het onderliggende arrest van 22 september 2021 met kenmerk IX Ka 789/21.