ECLI:NL:RBAMS:2023:2888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/036863-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met partiële weigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en gedetineerd in Nederland, was betrokken bij een strafzaak in Polen waarbij hij niet in persoon aanwezig was tijdens de zittingen die leidden tot zijn veroordelingen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 april 2023 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en de raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om de officier van justitie in staat te stellen nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.

Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die leidden tot de onderliggende vonnissen, en dat er geen garanties waren dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank heeft de overlevering voor de vonnissen I, II en III toegestaan, maar de overlevering voor vonnis IV en het arrest van 22 september 2021 is geweigerd. De rechtbank oordeelde dat er een reëel gevaar bestond voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, en dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures in hoger beroep. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die tot de veroordelingen hebben geleid. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de overlevering voor de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen I, II en III wordt toegestaan, maar voor de overige feiten wordt geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/036863-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 8 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2022 door
the District Court: Sąd Okręgowy in Kielce (Polen)(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] .
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 4 april 2023
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 4 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De zitting van 20 april 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 20 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van 17 mei 2022 van
the Regional Court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyskimet de onderliggende vonnissen:
- I. Vonnis van 15 juni 2020 van
the Regional Court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyskimet kenmerk II K 320/20;
- II. Vonnis van 18 september 2020 van
the Regional Court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyskimet kenmerk II K 240/20;
- III. Vonnis van 24 september 2020 van
the Regional Court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyskimet kenmerk II K 257/20;
- IV. Vonnis van 18 maart 2021 van
the Regional Court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyskimet kenmerk II K 763/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis van 17 mei 2022.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat de opgeëiste persoon zou zijn geschaad in zijn verdedigingsrechten, met name het recht om daadwerkelijk deel te nemen aan het proces, zoals dat volgt uit Europeesrechtelijke jurisprudentie. De rechter die de strafzaak inhoudelijk behandelt dient te controleren of er een gemachtigd raadsman is en of zijn cliënt op de hoogte is van de zitting. Nu Polen geen voorrang geeft aan het Europees recht en ten aanzien van geen van de vonnissen is gebleken dat dit is gebeurd, heeft de opgeëiste persoon recht op een nieuw proces. De raadsman verzoekt de behandeling van deze overleveringszaak aan te houden, teneinde een garantie als bedoeld in artikel 12 sub d OLW te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet en dat de overlevering kan worden toegestaan. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman moet worden afgewezen. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie gehad en de oproepingen zijn steeds verstuurd naar het door hem opgegeven adres. Nu de opgeëiste persoon geen gehoor aan die oproepingen heeft gegeven, kan aan hem worden verweten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn verdedigingsrecht.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin vier eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Het verzamelvonnis van 17 mei 2022
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub a OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon is namelijk op 2 mei 2022 in persoon gedagvaard en op de hoogte gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing. Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis I van 15 juni 2020 met kenmerk II K 320/20
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor dit vonnis.
Uit de aanvullende informatie van 3 april 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op 15 januari 2020 als verdachte is verhoord en bij dit verhoor een adresinstructie heeft ontvangen. De oproep voor de zitting van 15 juni 2020 is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres: [adres] .
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon wist dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en moest er op zijn minst rekening mee houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure zou ontvangen. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis II van 18 september 2020 met kenmerk II K 240/20 en vonnis III van 24 september 2020 met kenmerk II K 257/20
Zowel ten aanzien van onderliggend vonnis II als onderliggend vonnis III stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissingen heeft geleid en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor deze vonnissen.
Uit de aanvullende informatie van 30 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in beide zaken tijdens zijn verhoor als verdachte in het voorbereidend onderzoek een adresinstructie heeft ontvangen en dat de oproepingen voor de zitting zijn verstuurd naar het adres dat hij bij die verhoren heeft opgegeven, namelijk [adres] .
Ook ten aanzien van deze vonnissen ziet de rechtbank daarom aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij beide processen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer van de raadsman niet.
Vonnis IV van 18 maart 2021 met kenmerk II K 763/20
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 volgt dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis. Weliswaar volgt uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 dat het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep in zijn geheel is gehandhaafd, maar daaruit volgt niet (zonder meer) dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Procedure in eerste aanleg
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting in eerste aanleg op 18 maart 2021 die tot dit vonnis heeft geleid, en dat geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW zich voordoet. De overlevering kan derhalve worden geweigerd voor dit vonnis.
Uit de aanvullende informatie van 30 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en dat de oproep voor de zitting is verstuurd naar het adres dat hij bij verhoor heeft opgegeven, namelijk [adres] .
Ook ten aanzien van dit vonnis ziet de rechtbank daarom aanleiding af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Zo de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De procedure in hoger beroep
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 blijkt het hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie en dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep op 22 september 2021. Uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 volgt dat
the District Court in Kielce, IX Criminal-Appeal Divisionbij arrest van 22 september 2021 met kenmerk IX Ka 789/21 het vonnis in eerste aanleg heeft gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting in hoger beroep en dat het arrest - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de aanvullende informatie van 13 april 2023 volgt weliswaar dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de procedure in eerste aanleg de eerdergenoemde adresinstructie heeft ontvangen, maar daarin is niet vermeld dat de opgeëiste persoon is medegedeeld dat de adresinstructie ook geldt voor een eventuele procedure in hoger beroep. Dat de oproep voor de zitting in hoger beroep naar het in eerste aanleg opgegeven adres is verstuurd, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen. Nu het hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was of had kunnen zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze situatie niet uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Zoals hiervoor al is overwogen, is er al meerdere keren aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De beslistermijn verstrijkt bovendien op korte termijn, om welke reden de rechtbank vervroegd uitspraak doet. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor het stellen van nadere vragen.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren voor het onderliggende arrest van 22 september 2021 met kenmerk IX Ka 789/21.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van vonnis I en II:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van vonnis III:
diefstal door twee of meer verenigde personen

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

Omdat de rechtbank ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen I, II en III vaststelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering voor die feiten worden toegestaan. Voor het overige weigert de rechtbank de overlevering.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court: Sąd Okręgowy in Kielce (Polen)ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat ziet op de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen I, II en III.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis IV/het arrest van 22 september 2021 met kenmerk IX Ka 789/21.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (