ECLI:NL:RBAMS:2023:2885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/061432-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een in Polen opgelegde straf

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court Sąd Okręgowy in Kielce, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen en gedetineerd in Nederland, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden voor diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. W.H.R. Hogewind en de raadsman mr. J.G.W.M. Lut aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van zijn strafzaak in Polen, wat aanleiding gaf tot discussie over de toepassing van weigeringsgrond artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsman betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd, terwijl de officier van justitie stelde dat er geen grond voor weigering was. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet persoonlijk was gehoord, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/061432-23
Datum uitspraak: 4 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 3 maart 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2022 door
the District Court Sąd Okręgowy in Kielce, Polen(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in PI [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.W.M. Lut, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court Sąd Rejonowyin Kielce, Polen, van 3 november 2020, met het kenmerk IX K 1746/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn strafzaak en geen van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde situaties zich voordoet. Uit het dossier blijkt niet wanneer de opgeëiste persoon als verdachte is gehoord en of hij daadwerkelijk over zijn rechten en plichten is geïnformeerd. De enkele mededeling dat dit naar Pools recht gebruikelijk of mogelijk zelfs verplicht is, is onvoldoende om aan te nemen dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Bewijs hiervoor ontbreekt in het dossier.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW geen grond voor weigering vormt en de overlevering dient te worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie is gebleken dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen, zoals in Polen gebruikelijk is. Dat hij niet aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn strafzaak, kan aan hem worden verweten. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de zaak dient te worden aangehouden om aanvullende informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
4.2.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het EAB is aangekruist dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub a OLW zich voordoet. Op 29 maart 2023 heeft het Openbaar Ministerie aanvullende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Uit het antwoord van 3 april 2023 volgt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding niet persoonlijk is uitgereikt zodat de situatie van artikel 12 sub a OLW niet van toepassing is. Ook de in artikel 12 onder b tot en met d OLW genoemde omstandigheden doen zich niet voor. De overlevering kan derhalve worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond. Het Openbaar Ministerie heeft ook gevraagd of de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. In de aanvullende informatie van 3 april 2023 is meegedeeld dat in een Poolse strafzaak de verdachte tijdens het verhoor altijd een instructie krijgt met zijn rechten en plichten, waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven en om, in geval van verblijf in het buitenland, een adres in Polen op te geven. De rechtbank begrijpt het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit – in samenhang bezien met de vraagstelling – zo dat ook voor de opgeëiste persoon geldt dat hij bij zijn verhoor een adresinstructie heeft ontvangen. Niet vereist is dat de adresinstructie door de opgeëiste persoon is ondertekend. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat het dossier concreet bewijs dient te bevatten dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk is verhoord en over zijn rechten is geïnformeerd. Dit zou op gespannen voet staan met het vertrouwensbeginsel. Daarnaast overweegt de rechtbank dat in de aanvullende informatie vermeld staat: “
the notice of the hearing date was sent to the address given by [opgeëiste persoon] for service.”Ook hieruit leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk een adres heeft opgegeven en de oproep voor de zitting naar dat adres is gezonden. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het proces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het vorenstaande maakt dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2º OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court Sąd Okręgowy in Kielce, Polenvoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (