ECLI:NL:RBAMS:2023:2744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
13/045459-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon en de toepassing van de Overleveringswet

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de District Court in Lublin, Polen, was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. Tijdens de zitting op 13 april 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, inclusief de opgelegde vrijheidsstraffen van tien maanden, en de argumenten van de verdediging met betrekking tot de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) overwogen. De raadsman voerde aan dat de informatie in het EAB incorrect was en dat de opgeëiste persoon geen advocaat had gemachtigd. De rechtbank concludeerde echter dat de verdedigingsrechten niet waren geschonden, aangezien de opgeëiste persoon bij de eerste zitting aanwezig was en een gemachtigd advocaat had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen bewijs was van een schending van zijn recht op een eerlijk proces. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken, waarbij tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/045459-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 17 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2022 door
the District Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Zaim, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid sentence (judgement):
I. of Regional Court Lublin-West in Lublin of 17th January 2017 (IV K 664/15);
II. of Regional Court Lublin-West in Lublin of 22nd January 2021 (IV K 1057/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van tien maanden (IV K 664/15) en tien maanden (IV K 1057/19), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog tien maanden (IV K 664/15) en negen maanden en 29 dagen (IV K 1057/19). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met nummer IV K 664/15
De raadsman heeft aangevoerd dat de informatie in het EAB incorrect is en dat de opgeëiste persoon geen advocaat heeft gemachtigd. Er heeft zich dus geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW voorgedaan. Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdedigingsrechten niet zijn geschonden, omdat de opgeëiste persoon bij de eerste zitting aanwezig was en een gemachtigd advocaat had.
De rechtbank stelt vast in deze zaak hoger beroep is ingesteld, maar dat uit de aanvullende informatie van 14 maart 2023 blijkt dat de zaak niet-ontvankelijk is verklaard en dus niet ten gronde is behandeld. Daarom wordt alleen het vonnis in eerste aanleg aan artikel 12 OLW getoetst. De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid en dat zich de omstandigheid als in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. In het EAB staat namelijk dat de opgeëiste persoon bij de eerste zitting op 2 december 2015 aanwezig was met zijn advocaat. Bij de daaropvolgende zittingsdagen was hij zelf niet aanwezig, maar wel zijn gemachtigd advocaat, die tijdens die zittingen zijn verdediging heeft gevoerd. De enkele betwisting van deze mededeling door de opgeëiste persoon, geeft de rechtbank geen aanleiding om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.
Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing. De straf die in dit vonnis is opgelegd is in eerste instantie voorwaardelijk opgelegd en de tenuitvoerlegging hiervan is bevolen bij het vonnis met nummer IV K 1057/19, welk vonnis hieronder wordt besproken. Hieruit zal blijken dat artikel 12 OLW ook geen beletsel zal vormen voor de overlevering voor dit vonnis.
Vonnis met nummer IV K 1057/19
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW heeft voorgedaan. Uit het gegeven dat de opgeëiste persoon brieven naar de rechtbank heeft gestuurd, kan niet worden afgeleid dat hij ook op de hoogte was van de zittingsdatum.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aan de orde is, maar dat moet worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daartoe het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon op 19 januari 2019 is verhoord en tijdens dat verhoor een adres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres als rechtsgeldig wordt aangemerkt en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Deze instructie heeft hij toen ook ondertekend. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
eenvoudige belediging;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De raadsman heeft aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat er één rechter over beide zaken heeft geoordeeld. De opgeëiste persoon dient in de gelegenheid te worden gesteld om te laten uitzoeken wie die rechter was. Hij heeft er namelijk een naar gevoel over. Mogelijk is sprake geweest van een oneerlijk proces. De zaak moet daarom worden aangehouden.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen (voldoende concrete) elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5] Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om hierover nader onderzoek te doen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267, 300, 304 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Lublin(Polen) zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (