ECLI:NL:RBAMS:2023:2741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
13/055232-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Kielce, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Zilver. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De opgeëiste persoon heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de processen die tot zijn veroordelingen hebben geleid en dat hij niet in persoon is gedagvaard. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen, en dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/055232-23
Datum uitspraak: 26 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2022 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement:
I. of the Local Court in Starachowice of 8 February 2021 (II K 1202/20);
II. of the Local Court in Starachowice of 7 June 2021 (II K 395/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar (II K 1202/20) en één jaar (II K 395/21), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat er niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de processen die tot de veroordelingen hebben geleid. Hij ontkent ten stelligste dat hij in persoon is gedagvaard. Hij zou zijn gedagvaard op de datum van zijn aanhoudingen, maar de genoemde data van de betekeningen wijken af van de pleegdata. Dit roept vragen en onduidelijkheden op. Op grond hiervan staat onvoldoende vast dat hij op de hoogte was van beide processen. Bij gebrek aan verzetgaranties dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het vertrouwensbeginsel van de informatie in het EAB moet worden uitgegaan en dat de opgeëiste persoon dus in persoon is gedagvaard voor beide processen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en dat zich in beide processen een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. In het EAB staat namelijk dat de opgeëiste persoon voor beide processen in persoon is gedagvaard, respectievelijk op 20 januari 2021 en op 25 mei 2021en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op die processen verschijnt. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat dit niet het geval is geweest, is onvoldoende om niet uit te gaan van de informatie in het EAB. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(poging tot) diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (