ECLI:NL:RBAMS:2023:2463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
RK 22-020743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-onderzoek op grond van de Wet DNA-onderzoek voor veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar dat was ingediend door een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek voor veroordeelden. Het bezwaarschrift was op 16 september 2022 ingediend en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer op 12 januari 2023. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een goede oproep. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie gehoord.

De veroordeelde stelde dat er sprake was van een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname, omdat het misdrijf waarvoor zij was veroordeeld, valsheid in geschrifte, niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten. De verdediging voerde aan dat DNA-onderzoek in dit geval niet relevant zou zijn, gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het was gepleegd. De officier van justitie betwistte deze claim en stelde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren, aangezien valsheid in geschrifte ook kan worden opgespoord met behulp van DNA.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf, valsheid in geschrifte, geen aanleiding gaf om een uitzondering te maken voor DNA-afname. Bovendien waren er geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat het DNA-profiel van de veroordeelde niet in de DNA-databank zou moeten worden opgenomen. De rechtbank benadrukte dat er aanwijzingen waren dat de veroordeelde mogelijk zou recidiveren, gezien haar strafblad en eerdere veroordelingen voor winkeldiefstal. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde vast dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-256370-21
raadkamernummer : 22-020743
datum : 26 januari 2023
beschikking van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van haar raadsvrouw
mr. M. Sahin, (Postbus 10007, 1301 AA Almere,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 16 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 12 januari 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie op zitting gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.
Veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat valsheid in geschrifte één van de misdrijven is die expliciet door de wetgever is benoemd als een misdrijf dat valt onder de uitzondering 'aard van het misdrijf'. Bij valsheid in geschrifte speelt DNA-onderzoek doorgaans nauwelijks een rol van betekenis. In dit concrete geval zal DNA-onderzoek in beginsel redelijkerwijs niet van betekenis kunnen zijn voor de opheldering van de door veroordeelde gepleegde strafbare feit.
Verder is namens veroordeeld een beroep gedaan op de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan. Het betreft een eenmalig incident begaan onder moeilijke omstandigheden in het leven van veroordeelde. Concreet recidivegevaar voor andersoortige feiten is in het geval van veroordeelde niet aannemelijk geworden. Noch het dossier noch het vonnis van de rechtbank bieden hiervoor aanknopingspunten. Veroordeelde is nooit eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Valsheid in geschrift is geen misdrijf in deze categorie, omdat het goed denkbaar is dat DNA-onderzoek van belang kan zijn in het opsporingsonderzoek. Het gaat om een toets die in abstracto dient te worden bekeken, of DNA- onderzoek in de concrete zaak is toegepast is voor onderhavige beoordeling niet relevant. Het openbaar ministerie meent dat deze uitzonderingsgrond in het geval van klaagster niet van
toepassing is.
Bovendien zijn er bijzondere omstandigheden die aannemelijk maken dat veroordeelde mogelijk zal recidiveren ter zake van een (ander) misdrijf waarvoor DNA-onderzoek van belang kan zijn. Zij heeft immers in het verleden misdrijven begaan waarbij doorgaans celmateriaal achterblijft. Onder andere is zij tweemaal door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete ter zake winkeldiefstallen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat elk opsporingsbelang of recidivegevaar ten aanzien van klaagster ontbreekt.

Beoordeling

Bij vonnis van 21 juni 2022 is veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van valsheid in geschrift.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is veroordeelde veroordeeld voor valsheid in geschrift.
In de aard van de delict, valsheid in geschrifte, ziet de rechtbank geen aanleiding om een uitzonderingsgrond aan te nemen op grond waarvan het DNA-materiaal van de veroordeelde niet in de DNA-databank zou moeten worden opgenomen. Ook bij het plegen van valsheid in geschrifte zijn gevallen denkbaar dat de opsporing gebaat is bij DNA-onderzoek.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Hetgeen namens veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie, omdat er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat veroordeelde mogelijk zal recidiveren ter zake van een ander misdrijf waarvoor DNA-onderzoek van belang kan zijn, immers heeft zij in het verleden misdrijven begaan waarbij doorgaans celmateriaal achterblijft. Uit het strafblad van veroordeelde, gedateerd 12 december 2022, volgt dat veroordeelde in 2021 door de politierechter is veroordeeld voor winkeldiefstal, dat zij in 2014 en 2020 een strafbeschikking heeft gekregen in verband met winkeldiefstal en dat zij in 2015 middels een transactie een werkstraf heeft opgelegd gekregen ook in verband met winkeldiefstal.
Niet kan derhalve worden uitgesloten dat elk opsporingsbelang of recidivegevaar ten aanzien van veroordeelde ontbreekt.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.