ECLI:NL:RBAMS:2023:2461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
RK 21/1068
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand afgewezen; toewijzing standaardvergoeding voor opmaken en indienen verzoekschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. C.W. Noorduyn, een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand heeft aangevraagd op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker vroeg een vergoeding van € 7.005,91 voor de kosten van zijn raadsvrouw en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsvrouw afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er vermoedens van schuld waren, gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek naar verduistering in dienstbetrekking, dat uiteindelijk door het Openbaar Ministerie onvoorwaardelijk is geseponeerd. De rechtbank heeft echter wel de standaardvergoeding van € 680,- voor de kosten van het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift toegewezen. De procesgang omvatte een schriftelijke standpuntbepaling van het Openbaar Ministerie en een openbare zitting waarin de raadsvrouw het verzoek heeft toegelicht. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken en de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VIK nummer: 213096
RK: 21/1068
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. C.W. Noorduyn, Statenlaan 26, 2582 GM ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 24 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 31 augustus 2022 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 12 januari 2023 de gemachtigde raadsvrouw en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 7.005,91 voor de kosten van de raadsvrouw en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie gepleit conform haar pleitnotitie en – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de bewijsbaarheid van de feiten heeft de raadsvrouw de vraag opgeworpen of het in het kader van een billijkheidsoordeel relevant is of het Openbaar Ministerie van mening is dat de verdenkingen bewijsbaar waren geweest. De raadsvrouw heeft verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL: GHAMS:2021:3392).
Er zijn voldoende gronden van billijkheid aanwezig om het verzoek toe te kennen.
Verzoeker heeft zwaar te lijden gehad onder het strafrechtelijk onderzoek. Hij heeft ingestemd met een ontslag van zijn dienstverband.
Er kan niet worden betoogd dat verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek. Zijn afdeling op [plaats] werd opgeheven en verzoeker moest zelf alles afhandelen en afwikkelen zonder enig kader of sturing en door corona liep dit vertraging op. Vervolgens deed dit onderzoek zijn intrede en werden zijn bevoegdheden ingetrokken en alles inbeslaggenomen. Als dat niet was gebeurd, had verzoeker de financiële afhandeling kunnen voltooien en was er geen reden voor verdenking geweest.
Verder heeft verzoeker van meet af aan meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Hij heeft een uitgebreide verklaring afgelegd en op alle vragen antwoord gegeven en zo veel mogelijk tekst en uitleg trachten te geven om zijn onschuld aan te tonen.
Van een proceshouding waarbij verzoeker zichzelf heeft belast of omgekeerd: heeft nagelaten een verklaring af te leggen die evident tot een vroeger einde van de zaak zou hebben geleid, wat reden zou kunnen zijn om te oordelen dat een 530-verzoek niet voor toewijzing vatbaar is, is geen sprake.
Het Openbaar Ministerie heeft gekozen om de zaak niet verder te vervolgen omdat verzoeker had ingestemd met een definitief ontslag bij [werkgever]. Uit de sepotbeslissing van 16 december 2021 volgt dat het Openbaar Ministerie geen toegevoegde waarde zag in een strafrechtelijke procedure. De raadsvrouw acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de kosten voor de procedure voor rekening van verzoeker komen. Er bestaat ook geen reden om de kosten te matigen. Daarbij heeft de raadsvrouw een gematigd uurtarief toegepast.
Tot slot heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat zij ervan is uitgegaan dat de sepotgrond luidt ‘anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding. Indien een schadevergoeding wordt toegekend dient deze op grond van billijkheid te worden gematigd. De officier van justitie heeft in raadkamer nog toegevoegd dat het niet gaat om sepotcode 6 maar sepotcode 20: ‘anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’.

De beoordeling

Tegen verzoeker heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden inzake verduistering in dienstbetrekking.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 16 december 2021 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 16 december 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd.
Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank is anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie van oordeel dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende en verwijst daarbij naar het ook door de raadsvrouw aangehaalde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021 [1] .
‘Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. Het hof merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd’. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.’
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake was van vermoedens van schuld en baseert zich daarbij op de tussenbeslissing van het Openbaar Ministerie van
10 september 2021. Daarin zijn vermoedens van schuld inzake diefstal/verduistering in dienstbetrekking beschreven.
De rechtbank ziet in het voorgaande redenen gelegen om een vergoeding niet billijk te achten en zal daarom het verzoek tot toekenning van de een vergoeding afwijzen.
De rechtbank acht wel gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de standaardvergoeding voor de kosten voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van [naam], onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: D2020187.
Aldus gedaan op 26 januari 2023
door mr. J.W.H.G. Loyson, rechter.