ECLI:NL:RBAMS:2023:2218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3982 en 21_3345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning splitsing woning; niet-ontvankelijkheid stichting onterecht verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning in vier zelfstandige woonruimten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 5 januari 2021 een omgevingsvergunning verleend aan een derde partij, waarna twee eisers, [eiser] en [eiseres], bezwaar maakten. Het college verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond en dat van [eiseres] niet-ontvankelijk, omdat zij volgens het college geen belanghebbende was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 februari 2023, waarbij [eiser] en de gemachtigde van [eiseres] aanwezig waren. De rechtbank heeft onderzocht of [eiseres] als belanghebbende kan worden aangemerkt op basis van haar statuten en feitelijke werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat [eiseres] wel degelijk belanghebbende is en dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van [eiseres] is gegrond, terwijl het beroep van [eiser] ongegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] en heeft het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. Tevens is het college opgedragen het griffierecht aan [eiseres] te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/3982 en 21/3345

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 april 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: J.M. van Gool),
hierna: [eiseres] ,
en

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. van Bennekom).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te Hoofddorp.

Procesverloop

Op 5 januari 2021 heeft het college aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwkundig splitsen van een zelfstandige woonruimte naar vier zelfstandige woonruimten op de locatie [adres 1] te Amsterdam (hierna: de omgevingsvergunning).
Op 21 juni 2021 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond en het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard (hierna: het bestreden besluit).
[eiser] en [eiseres] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 20 februari 2023. [eiser] is verschenen. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote en zijn zoon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [derde partij] is eigenaar van het pand aan de [adres 1] te Amsterdam (hierna: het pand). [eiser] woont op [adres 2] . Op 19 oktober 2020 heeft [derde partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het splitsen van het pand in vier zelfstandige woningen.
2. Het college heeft het bezwaar van [eiser] tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Het college heeft verder het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiseres] volgens het college geen belanghebbende is.
Ontvankelijkheid van [eiseres]
3. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of het college het bezwaar van [eiseres] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. [eiseres] is het er niet mee eens dat zij geen belanghebbende is.
5. Op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6. Om te kunnen bepalen of het belang van [eiseres] rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot vergunningverlening, moet in de eerste plaats worden gekeken naar de doelstelling van [eiseres] die in de statuten is opgenomen. Daarnaast is van belang of [eiseres] feitelijke werkzaamheden verricht voor de behartiging van haar doelstelling. De statuten en de feitelijke werkzaamheden moeten in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
7. Volgens de statuten van [eiseres] stelt zij zich onder meer ten doel het bevorderen dat de betaalbaarheid en leefbaarheid van de gezinswoningen in Amsterdam behouden blijven, door te voorkomen dat gezinswoningen worden uitgepond voor commercieel gewin. Verder stelt [eiseres] zich ten doel het bevorderen dat gezinswoningen ook fysiek als (gezins)woningen ingericht en/of gebruikt worden (en niet worden gebruikt voor ander gebruik zoals kamerverhuur, woningvorming/splitsing in kleinere woningen en/of bed & breakfast) en het bevorderen dat een woning ook door de eigenaar wordt bewoond. Verder zet [eiseres] zich in voor onder meer sociale cohesie in de buurt en vergelijkbare leefritmes in een huizenblok. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze doelstellingen niet te algemeen geformuleerd. Verder stelt de rechtbank vast dat het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, valt binnen het in de statuten omschreven werkgebied van [eiseres] , namelijk Amsterdam.
8. Naast de doelen van [eiseres] is van belang of [eiseres] feitelijke werkzaamheden verricht met het oog op de behartiging van haar doelstellingen. Bij de feitelijke werkzaamheden moet gekeken worden naar de periode voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift. [1] [eiseres] is op 30 november 2020 opgericht. [eiseres] heeft haar bezwaarschrift op 12 februari 2021 ingediend. Dit betekent dat het gaat om de vraag of [eiseres] in de periode vanaf haar oprichting op 30 november 2020 tot aan het indienen van het bezwaarschrift op 12 februari 2021 voldoende relevante feitelijke werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden die de individuele bestuursleden vóór de oprichting van [eiseres] hebben verricht laat de rechtbank buiten beschouwing.
9. [eiseres] heeft een lijst overgelegd met activiteiten. Ter ondersteuning van die lijst heeft [eiseres] een aantal bijlagen toegevoegd. Die bijlagen gaan onder meer over de inspraak van [eiseres] op de Huisvestingsverordening Amsterdam 2021. Verder bevatten de bijlagen een verslag van een telefoongesprek met een beleidsambtenaar Wonen Centrale Stad in januari 2021 en verslagen van bestuursvergaderingen van [eiseres] . [eiseres] heeft op de zitting toegelicht dat zij ook in februari 2021 met drie ambtenaren van de Centrale Stad heeft gesproken.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan het college op de zitting heeft betoogd, de inspraak in de Huisvestingsverordening niet valt aan te merken als het voeren van (juridische) procedures. De inspraak moet daarom worden aangemerkt als een feitelijke werkzaamheid.
11. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de korte tijd tussen de oprichting van [eiseres] en het indienen van het bezwaar, de statutaire doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie leiden dat [eiseres] belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Het college heeft het bezwaar van [eiseres] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [eiseres] is om die reden gegrond.
12. Omdat [eiseres] belanghebbende is bij de omgevingsvergunning, zal de rechtbank hierna de inhoudelijke gronden van [eiseres] , samen met de beroepsgronden van [eiser] , beoordelen. [eiseres] en [eiser] worden hierna samen aangeduid als eisers.
De omgevingsvergunning
13. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. [2]
14. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ toetsen aan de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden en moet worden verleend als er geen strijd is met een van deze weigeringsgronden. Eén van de weigeringsgronden heeft betrekking op de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Eén van de beroepsgronden van [eiseres] en [eiser] heeft betrekking op de voorschriften van het Bouwbesluit.
Bouwbesluit
15. Het wettelijke toetsingskader betreffende het Bouwbesluit is neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen, komt het college bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit, beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [3]
16. Volgens eisers kan uit de aanvraag niet worden afgeleid dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit, in het bijzonder de voorschriften die gaan over een gemeenschappelijke verkeersruimte, buitenberging en buitenruimte. Alleen de zelfstandige woning op de begane grond heeft toegang tot een tuin en een schuur. De overige woningen hebben dat niet. De woning op de tweede verdieping heeft een klein balkon, maar dat is kleiner dan de voorgeschreven 4 m². Verder moet worden voldaan aan NEN1010 en stellen eisers vraagtekens bij de placering van de meterkast. De vergunning had dan ook afgewezen moeten worden.
17. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 8:69a van de Awb regelt het zogeheten relativiteitsvereiste. Dit artikel bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Voordat de rechtbank dus toekomt aan de vraag of de door eisers genoemde voorschriften worden geschonden, dient de vraag te worden beantwoord of de voorschriften van het Bouwbesluit waar eisers zich op beroepen strekken tot de bescherming van hun belangen.
18. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De voorschriften waar eisers naar verwijzen zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 6 van het Bouwbesluit. Hoofdstuk 4 bevat technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid en hoofdstuk 6 bevat voorschriften over installaties. Deze voorschriften zien op de bescherming van de belangen van de bewoners en gebruikers van [adres 1] en niet op die van [eiseres] en [eiser] , die op [adres 2] woont.
19. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk beoordelen.
Bouwtekeningen
20. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de gebruikte bouwtekeningen onjuist zijn. Het college heeft alleen gesteld dat ze voldoen en dat er niet gerommeld is. Onjuiste bouwtekeningen zorgen voor incorrecte oppervlakten en daarmee wordt niet meer voldaan aan de NEN2580-norm, wat volgens het Bouwbesluit en de vergunningverlening wel moet. Het college is op basis van incorrecte tekeningen niet in staat om haar toetsen correct uit te voeren en een afgewogen besluit te nemen.
21. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat de bouwtekeningen onjuist zijn. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld dat [derde partij] in afwijking van de bouwtekeningen heeft gebouwd, is dit een handhavingskwestie. [eiseres] kan het college in dat geval om handhaving verzoeken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bibob
22. [eiser] voert tot slot aan dat het college een toets had moeten uitvoeren op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Het college heeft ten onrechte betoogd dat voor een Bibob-aanvraag de aankoopprijs niet relevant is, maar alleen de kosten van verbouwing. [derde partij] houdt zich volgens [eiser] bedrijfsmatig bezig met de handel en exploitatie van onroerend goed in de Aker en met verkamering en splitsing van panden voor de verhuur. Hierdoor valt hij in de risicocategorie ‘vastgoedbedrijf’ en ‘kamerverhuurbedrijf’. Volgens het eigen beleid van de gemeente moet bedrijfsmatige verhuur worden onderworpen aan de bedrijfstoets. De bekostiging van al deze panden zou deel moeten uitmaken van de Bibob-toets, aldus eiser.
23. Artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in (onder meer) artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo met betrekking tot een inrichting, het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2.10, 2.11 of 2.14 slechts kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
24. Het beleid van het college over de Bibob-toets gaat over de manier waarop de burgemeester bevoegdheden uitoefent die de Wet Bibob aan hem heeft toegekend. De Afdeling heeft al eerder overwogen dat het weigeren van een vergunning met toepassing van die wet strekt tot bescherming van het algemene belang om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Het individuele belang van [eiser] als bewoner van de straat is niet zodanig verweven met dit algemene belang dat die bevoegdheid moet worden geacht ook te strekken tot bescherming van zijn belang. Ook dit betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De rechtbank zal daarom ook deze grond niet inhoudelijk beoordelen.
Conclusie
25. Het beroep van [eiser] is ongegrond. Het beroep van [eiseres] is gegrond, omdat het college haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aangezien de inhoudelijke beroepsgronden van [eiseres] niet slagen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [eiseres] ongegrond te verklaren.
26. Omdat de rechtbank het beroep van [eiseres] gegrond verklaart, moet het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
27. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

AMS 21/3982:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk is verklaard;
  • verklaart het bezwaar van [eiseres] ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [eiseres] te vergoeden.
AMS 21/3345:
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en
mr. J.H.M. van de Ven en mr. A.E.J.M. Gielen, leden, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.
griffier
De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2620.
2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.