ECLI:NL:RBAMS:2023:2160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AMS 22/4210
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de korpschef van politie om toestemming te verlenen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Karami, had een aanvraag ingediend via [bedrijf] Beveiligingsdiensten BV, maar deze werd afgewezen op basis van eerdere veroordelingen. De rechtbank oordeelt dat de korpschef in redelijkheid de toestemming heeft kunnen weigeren, gezien de strafbeschikking die eiser op 22 maart 2022 ontving voor het rijden onder invloed van drugs op 21 juli 2020. Eiser had ook een tweede incident waarbij hij in een auto werd aangetroffen terwijl hij cannabis had gebruikt, wat de korpschef deed concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven elke twijfel verheven was.

De rechtbank legt uit dat de beoordelingsruimte van de korpschef is vastgelegd in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, die hogere eisen stellen aan de betrouwbaarheid van beveiligers. De rechtbank concludeert dat de korpschef niet van de terugkijktermijn van vier jaar heeft hoeven afwijken, en dat de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals zijn moeilijkheden om werk te vinden, niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de korpschef om de toestemming te weigeren, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. S. Karami),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: R.R. Berkhout).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem toestemming te verlenen tot het verrichten van [werkzaamheden] .
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 26 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [de persoon] als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Op 7 april 2022 heeft [bedrijf] Beveiligingsdiensten BV ( [bedrijf] ) een aanvraag gedaan voor toestemming om eiser [werkzaamheden] te laten verrichten, zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.2.
Op 11 april 2022 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om de toestemming te weigeren. Eiser heeft op 24 april 2022 zijn zienswijze gegeven.
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder de toestemming om eiser [werkzaamheden] te laten verrichten onthouden, omdat aan eiser op
22 maart 2022 een strafbeschikking is opgelegd wegens het rijden onder invloed van drugs op 21 juli 2020.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de onthouding van de toestemming gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser, nadat dat hij op
21 juli 2020 heeft gereden onder invloed van drugs, op 23 oktober 2021 wederom door twee politieambtenaren is aangetroffen in een auto terwijl hij cannabis had gebruikt. Bij deze controle bevond eiser zich op de bestuurdersplaats van het voertuig en ontkende hij te hebben gereden. Eiser toonde twee brokjes hasj en gaf aan een keukenmes in zijn voertuig te hebben. Hoewel die keer niet kon worden vastgesteld dat opnieuw sprake was van rijden onder invloed van drugs, is verweerder van mening dat deze feiten en omstandigheden afbreuk doen aan de betrouwbaarheid die van eiser als toekomstig beveiliger mag worden verwacht.

Het beoordelingskader

3.1.
Voordat iemand als beveiliger te werk kan worden gesteld bij een beveiligingsorganisatie heeft hij toestemming nodig van verweerder. [1] Deze toestemming wordt geweigerd als de persoon niet beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. [2] Verweerder komt beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of iemand voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten, dan wel voldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. [3] Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. [4]
3.2.
De aan verweerder toekomende beoordelingsruimte is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (de Beleidsregels). Uit paragraaf 3.3 van de Beleidsregels volgt dat verweerder de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, of b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Verweerder heeft zijn afwijzing gebaseerd op paragraaf a). In de Beleidsregels staat dat toestemming onder andere wordt onthouden als de persoon binnen vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of taakstraf is opgelegd. Van deze termijn kan worden afgeweken als gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de toestemming om eiser [werkzaamheden] te laten verrichten in redelijkheid heeft kunnen onthouden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht verweerder eiser onvoldoende betrouwbaar achten?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 21 juli 2020 onder invloed van drugs een auto heeft bestuurd en dat hij hier op 22 maart 2022 een strafbeschikking voor opgelegd heeft gekregen. Dat is binnen de terugkijktermijn van vier jaar. Dit maakt dat de toestemming in beginsel moet worden afgewezen, tenzij verweerder reden ziet om van de terugkijktermijn af te wijken omdat gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet van de terugkijktermijn van vier jaren heeft hoeven afwijken. Verweerder heeft terecht overwogen dat rijden onder invloed een ernstig feit is. Eiser had 5,5 keer de maximaal toegestane hoeveelheid aan cannabis in zijn bloed. Met dit feit heeft eiser zichzelf, andere weggebruikers en goederen in gevaar gebracht, terwijl het bewaken van de veiligheid van personen en goederen juist één van de kernwaarden is van een beveiliger. Verweerder heeft de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat de betrouwbaarheid van eiser desalniettemin boven iedere twijfel verheven is. Het tijdsverloop van ongeveer twee jaren sinds het feit is hiervoor onvoldoende. Dat eiser aan zichzelf heeft gewerkt en minder cannabis rookt, is een stap in de goede richting, maar heeft de conclusie van verweerder niet anders hoeven maken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de kans op recidive ontbreekt of zeer gering is. Eiser heeft een strafbeschikking ontvangen voor het op 21 juli 2020 rijden onder invloed van drugs en is op 23 oktober 2021 wederom door politieambtenaren in een auto aangetroffen terwijl hij cannabis had gebruikt. Daarbij had hij nog hasj in zijn bezit en een keukenmes in zijn auto. Ondanks dat deze tweede keer niet kon worden vastgesteld dat eiser had gereden onder invloed van drugs, heeft verweerder dit feit terecht betrokken in zijn oordeel over de kans op recidive. Eiser heeft zich beroepen op een uitspraak van de rechtbank [5] en gesteld dat rechtspraak over politieambtenaren minder streng is dan voor beveiligers. [6] De rechtbank is van oordeel dat dit beroep hem niet kan baten. Deze uitspraak is in hoger beroep vernietigd waarbij de intrekking van de toestemming in stand is gelaten. Bovendien betrof het een andersoortige zaak, namelijk een intrekking van toestemming, na een lange staat van dienst als beveiliger. Bij eiser gaat het om de onthouding van toestemming.
5.3.
Eiser voert verder aan dat het hem, ondanks vele sollicitaties, niet lukt om een baan te vinden. Hij heeft een passie voor het werk in de beveiligingsbranche en dat is het enige dat hij wil. Het aanvragen van een uitkering is voor eiser geen mogelijkheid, omdat hij niet wenst te leven van een uitkering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheden niet heeft hoeven meewegen in de belangenafweging. Dit zijn immers geen omstandigheden die invloed hebben op de vraag of eiser voldoende betrouwbaar moet worden geacht om [werkzaamheden] uit te oefenen. Uit de rechtspraak volgt dat een hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. [7] Als dus is vastgesteld dat iemand onvoldoende betrouwbaar is, kunnen andere omstandigheden die niet aan de betrouwbaarheid raken geen rol meer spelen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het verliezen van werk (en in dit geval het niet mogen uitoefenen van werk als beveiliger) een voorzien en beoogd gevolg van de bevoegdheid van verweerder tot intrekken van de toestemming is, waarmee de wetgever bij het opstellen van de wet dus al rekening heeft gehouden.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is. Verweerder heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de toestemming te weigeren. Verweerder had dus ook geen minder zwaar middel hoeven gebruiken.
5.5.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat in de huidige arbeidsmarkt veel vacatures beschikbaar zijn. Eiser heeft andere diploma’s, waarmee hij ook ander werk kan zoeken. Ook merkt de rechtbank op dat eiser binnen een kortere termijn dan vier jaar na de strafbeschikking een nieuwe aanvraag kan doen. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat eiser ook op dit moment nog niet als voldoende betrouwbaar wordt beschouwd, maar dat de mogelijkheid wel bestaat dat eiser op een later moment, maar eerder dan de vier jaar na de strafbeschikking, wel als voldoende betrouwbaar kan worden beschouwd. Verweerder zal dan opnieuw de belangen afwegen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de toestemming heeft mogen weigeren.
6.2.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van de Wpbr.
2.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2950).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2447).
5.Rechtbank Amsterdam, 16 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9506.
6.Rechtbank Den Haag, 2 november 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:24486.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2113).