ECLI:NL:RBAMS:2023:2040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/13/695273 / HA ZA 20-1304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten van een Russische bank tegen haar voormalige grootaandeelhouder met betrekking tot sanctieverordening en vorderingen op basis van verkapte exequatur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2023 uitspraak gedaan in incidenten die zijn ingesteld door de Russische bank Promsvyazbank (PSB) tegen haar voormalige grootaandeelhouder Promsvyaz Capital B.V. (PSC). PSB heeft vorderingen ingesteld op basis van artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij zij een verkapte exequatur van Russische vonnissen vordert. Deze vorderingen zijn ingegeven door sancties die zijn opgelegd aan PSB in verband met de situatie in Oekraïne. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, waaronder de rol van de Russische Centrale Bank en de gevolgen van eerdere overeenkomsten tussen PSB en PSC. De rechtbank heeft de incidenten tot niet-ontvankelijkheid, vrijwaring, afgifte van documenten en aanhouding behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat PSB niet-ontvankelijk kan worden verklaard in haar vorderingen, maar heeft ook de vorderingen van PSC tot vrijwaring en afschrift afgewezen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan PSC opgelegd, met inachtneming van de geldende sanctiewet- en regelgeving. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een conclusie van antwoord door PSC op 17 mei 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/695273 / HA ZA 20-1304
Vonnis in incidenten van 5 april 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PROMSVYAZBANK PUBLIC JOINT-STOCK COMPANY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat eerst mr. D.J.C. van Bemmel, thans mr. Q.L.C.M. Bongaerts te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROMSVYAZ CAPITAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat eerst mr. B. van Zelst, thans mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.
Partijen zullen hierna PSB en PSC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2020;
  • de akte overlegging producties;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid, vrijwaring, afgifte van een afschrift van bepaalde documenten en aanhouding, met producties;
  • de akte houdende vermindering eis, met een productie, van PSB;
  • de conclusie van antwoord in incidenten 1) tot niet-ontvankelijkheid, 2) vrijwaring, 3) ex art. 843a Rv en 4) aanhouding, met producties;
  • de akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties, van PSC;
  • de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid en aanhouding, tevens akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties, van PSC;
  • de akte uitlating producties, tevens overlegging van producties, van PSB;
  • de mondelinge behandeling van 14 oktober 2022, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de daarin vermelde stukken;
  • de akte van 30 november 2022, met producties, van PSB;
  • de antwoordakte van 28 december 2022 van PSC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.
2. De feiten in de incidenten
2.1.
PSB, een Russische grootbank, is op 12 mei 1995 opgericht door de broers [naam 1] en [naam 2] .
2.2.
PSB heeft vanaf 2014 onder toezicht gestaan van de Russische Centrale Bank (hierna: de CBR).
2.3.
Bij besluit van 11 december 2017 van de CBR is PSB verplicht om uiterlijk op 13 december 2017 om 13:00 uur haar kapitaalreserves met ruim RUB 100 miljard (in die tijd gelijk aan ongeveer EUR 1,4 miljard) aan te vullen en is PSB beperkt in haar bevoegdheid om bepaalde overeenkomsten aan te gaan en uit te voeren.
2.4.
PSC, een houdstermaatschappij van de broers [naam broers] , hield destijds ruim 50% van de aandelen PSB. [naam 2] was voorzitter van het bestuur van PSB.
2.5.
Op 14 december 2017 zijn PSB en PSC in totaal vijftien overeenkomsten met elkaar aangegaan, waarbij PSC effecten heeft verkocht aan PSB. PSB heeft de koopsommen voor die effecten op dezelfde dag aan PSC betaald. Bij het aangaan en uitvoeren van deze overeenkomsten was aan de zijde van PSB betrokken [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.6.
Bij besluit van 15 december 2017 van de CBR zijn de bestuurders van PSB vervangen door bewindvoerders van de CBR en zijn de aandeelhoudersrechten van PSC in PSB geschorst.
2.7.
Op grond van een besluit van 12 januari 2018 van de CBR is het maatschappelijk kapitaal van PSB verminderd tot RUB 1,00.
2.8.
Op 18 januari 2018 heeft het Russische Ministerie van Financiën bekend gemaakt dat het had besloten om een
captive bankte creëren die exclusief ten dienste zou staan van de Russische defensie-industrie. Op 19 januari 2018 is bekend gemaakt dat dit PSB betrof.
2.9.
Op grond van een besluit van 21 maart 2018 van de CBR heeft PSB op 28 maart 2018 voor ongeveer RUB 113 miljard aan nieuwe aandelen uitgegeven aan de Russische Federatie. Het verwaterde belang van PSC in PSB is vervolgens zonder compensatie onteigend.
De Russische vonnissen
2.10.
Een door PSB in het geding gebrachte Engelse vertaling van een
Awardvan 29 maart 2019 van de
Moscow Arbitration Court, gewezen in de zaak No. A40-12385/18-158-74 tussen PSB als
Plaintiffen PSC, Peters International Investment N.V. (hierna: Peters) en Fintailor Investments Limited (hierna: Fintailor) als
Defendants, luidt, voor zover hier van belang:
Based on the foregoing (…) the court
AWARDED AS FOLLOWS:
To satisfy the stated claims.
1. To invalidate securities sale and purchase agreement No. DKP 141217-20 dated December 14, 2017 entered into by Promsvyazbank PJSC and Promsvyaz Capital B.V.
2. To invalidate the following related transactions:
- for transfer on December 14, 2017 by Promsvyaz Capital B.V. in favor of PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. to account No. (…) of funds amounting to RUB 8,259,800,000 (…) as a loan under the agreement dated December 13, 2017,
- for transfer on December 14, 2017 by PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. in favor of Fintailor Investments Limited to account No. (…) of funds amounting to RUB 7,754,700,000 (…) for the transfer to a brokerage account,
- for transfer on December 19, 2017 by PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. of funds amounting to RUB 504,700,000 (…) to brokerage account of PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. No. (…),
3. To apply the consequences of invalidity of the specified transactions in the form of recovery of funds in the amount of RUB 8,259,583,475.34 (…) in favor of Promsvyazbank PJSC jointly and severally from:
- Promsvyaz Capital B.V. in the amount of RUB 8,259,583,475.34 (…)
- PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. in the amount of RUB 8,259,583,475.34 (…)
- FINTAILOR INVESTMENTS LIMITED in the amount of RUB 7,754,700,000 (..).
4. To recover in favor of Promsvyazbank PJSC expenses for payment of the state duty for the filing of the statement of claim and the application for adoption of interim measures:
- from PROMSVYAZ CAPITAL B.V. in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 8,000 (…);
- from FINTAILOR INVESTMENTS LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 8,000 (…);
- from PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 8,000 (…);
The Award may be appealed in the manner and within the time limits stipulated by the Arbitration Procedure Code of the Russian Federation.
2.11.
Een door PSB in het geding gebrachte Engelse vertaling van een
Awardvan 29 maart 2019 van de
Moscow Arbitration Court, gewezen in de zaak No. A40-14824/18-158-90 tussen PSB als
Plaintiffen PSC, Nordan Limited (hierna: Nordan), Atna Capital Management Investments Limited (hierna: Atna), Skiberti Limited (hierna: Skiberti), Bimersano Services Ltd (hierna: Bimersano), Wipasena Holding Ltd (hierna: Wipasena), Polarima Investments Ltd (hierna: Polarima), Garrison Corporate Limited (hierna: Garrison), Fintailor en Peters als
Defendants, luidt, voor zover hier van belang:
Based on the foregoing (…) the court
AWARDED AS FOLLOWS:
To satisfy the stated claims.
1. To invalidate securities sale and purchase agreements entered into between Promsvyazbank PJSC and PROMSVYAZ CAPITAL B.V.:
- DKP 141217-11 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-03 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-04 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-05 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-06 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-07 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-08 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-09 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-10 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-16 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-17 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-15 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-18 dated December 14, 2017;
- DKP 141217-19 dated December 14, 2017.
2. To invalidate the following related transactions made on December 14, 2017:
2.1.
For transfer on December 14, 2017 by PROMSVYAZ CAPITAL B.V. in favor of PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. of funds amounting to
- RUB 20,233,000,000 (…) to account No. (…),
- RUB 11,489,000,000 (…) to account No. (…),
- USD 166,669,000 (…) to account No. (…).
2.2.
For transfer on December 14, 2017 by PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. of funds in favor of the following entities:
- GARRISON CORPORATE LIMITED
to account No. (…) in the amount of USD 86,070,000 (…);
to account No. (…) in the amount of RUB 3,041,000,000 (…);
  • ATNA CAPITAL MANAGEMENT INVESTMENTS LIMITED
  • to account No. (…) in the amount of RUB 3,300,600,000 (…), RUB 3,067,000,000 (…), as well as RUB 1,910,500,000 (…);
  • NORDAN LIMITED to account No. (…) in the amount of RUB 1,085,200,000 (…);
  • BIMERSANO SERVICES LTD to account No. (…) in the amount of RUB 6,965,400,000 (…);
  • POLARIMA INVESTMENTS LTD to account No. (…) in the amount of RUB 3,581,000,000 (…);
  • WIPASENA HOLDING LTD to account No. (…) in the amount of RUB 1,523,000,000 (…);
  • SKIBERTI LIMITED to account No. (…) in the amount of RUB 1,645,000,000 (…);
  • Fintailor Investments Limited
to account No. (…) in the amount of RUB 5,602,500,000 (…);
to account No. (…) in the amount of USD 83,200,000 (…).
2.3.
For purchase of foreign currency on December 21, 2017 by PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. for RUB 1,200,000 (…).
3. To recover in favor of Promsvyazbank PJSC funds in the amount of RUB 32,569,830,003.15 (…) and USD 505,669,900.79 (…) (at the exchange rate of the CBR as of date of performance) jointly and severally from:
• PROMSVYAZ CAPITAL B.V. in the amount of RUB 32,569,830,003.15 (…) and USD 505,669,900.79 (…);
• NORDAN LIMITED in the amount of RUB 1,085,200,000 (…);
• ATNA CAPITAL MANAGEMENT INVESTMENTS LIMITED in the amount of RUB 8,278,100,000 (…);
• SKIBERTI LIMITED in the amount of RUB 1,645,000,000 (…);
• BIMERSANO SERVICES LTD in the amount of RUB 6,965,400,000 (…);
• WIPASENA HOLDING LTD in the amount of RUB 1,523,000,000 (…);
• POLARIMA INVESTMENTS LTD in the amount of RUB 3,581,000,000 (…);
• GARRISON CORPORATE LIMITED in the amount of RUB 3,041,000,000 (…) and USD 86,070,000 (…);
• FINTAILOR INVESTMENTS LIMITED in the amount of RUB 5,602,500,000 (…) and USD 83,200,000 (…);
• PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. in the amount of RUB 31,722,000,000 (…) and USD 166,669,000 (…).
4. To recover in favor of Promsvyazbank PJSC expenses for payment of the state duty for the filing of the statement of claim and the application for adoption of interim measures:
- from PROMSVYAZ CAPITAL B.V. in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from NORDAN LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from ATNA CAPITAL MANAGEMENT INVESTMENTS LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from SKIBERTI LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from BIMERSANO SERVICES LTD in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from WIPASENA HOLDING LTD in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from POLARIMA INVESTMENTS LTD in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from GARRISON CORPORATE LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from FINTAILOR INVESTMENTS LIMITED in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
- from PETERS INTERNATIONAL INVESTMENT N.V. in favor of Promsvyazbank PJSC – RUB 18,000 (…);
The Award may be appealed in the manner and within the time limits stipulated by the Arbitration Procedure Code of the Russian Federation.
2.12.
Na hoger beroep en cassatieberoepen zijn deze vonnissen van de Russische overheidsrechter (hierna: de Russische vonnissen) naar Russisch recht in kracht van gewijsde gegaan. Zij zijn in de Russische Federatie uitvoerbaar.
Het EHRM
2.13.
Op 25 oktober 2019 heeft [naam 2] namens PSB een klacht (zaaknummer 56677/19) ingediend tegen de Russische Federatie bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM).
2.14.
Op 25 oktober 2019 heeft PSC een klacht (zaaknummer 56632/19) ingediend tegen de Russische Federatie bij het EHRM.
2.15.
Op 16 september 2021 heeft het EHRM de hiervoor onder 2.14 bedoelde klacht niet-ontvankelijk verklaard.
2.16.
Op 25 augustus 2022 heeft het EHRM de hiervoor onder 2.13 bedoelde klacht op verzoek van [naam 4] (hierna: [naam 4] ), de huidige voorzitter van het bestuur van PSB, van de rol geschrapt.
De Cypriotische procedures
2.17.
Een door PSB in het geding gebrachte beëdigde vertaling van een beslissing van 23 september 2022 van de Regionale Rechtbank van Limassol (Cyprus) in een op 12 maart 2020 door PSB gestarte procedure strekkende tot erkenning, registratie en tenuitvoerlegging van het hiervoor onder 2.10 bedoelde Russische vonnis luidt, voor zover hier van belang:
Deze rechtbank BEVEELT en BESLIST bij deze het volgende:
Dat de eis in de hoofdzaak, gericht tegen de gerekwireerden sub 1-3, dient te worden ingetrokken – bij deze wordt die dus zonder prejudicie ingetrokken, onder voorbehoud van het recht om een nieuw verzoekschrift in te dienen.
2.18.
Een door PSB in het geding gebrachte beëdigde vertaling van een beslissing van 10 oktober 2022 van de Regionale Rechtbank van Limassol (Cyprus) in een op 15 oktober 2020 door PSB gestarte procedure strekkende tot erkenning, registratie en tenuitvoerlegging van het hiervoor onder 2.11 bedoelde Russische vonnis luidt, voor zover hier van belang:
BEVEELT deze rechtbank bij deze als volgt:
(…) Dat de eis in de hoofdzaak in de hoofdzaak dient te worden ingetrokken – en bij deze wordt die dus ingetrokken en afgewezen, onder voorbehoud van de rechten van de Verzoekster.
BIT-arbitrage
2.19.
Bij brief van 1 april 2021 heeft PSC op de voet van artikel 9 lid 2 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen van 5 oktober 1989 (hierna: het BIT-verdrag) arbitrage aangezegd aan de CBR en de Russische Federatie.
Sancties
2.20.
Op 23 februari 2022 heeft de Raad van de Europese Unie PSB toegevoegd aan bijlage I van zijn Verordening (EU) 269/2014 van 17 maart 2014, Pb L78/6, betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (hierna: de Sanctieverordening). Op 28 februari 2022 heeft de Raad van de Europese Unie [naam 4] aan bijlage I van de Sanctieverordening toegevoegd.

3.De hoofdzaak

3.1.
PSB vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I.a. PSC veroordeelt tot hetgeen waartoe zij bij vonnis van het
Moscow Arbitration Courtop 29 maart 2019 is veroordeeld in de zaak met nummer A40-12385/18-158-74, zoals blijkt uit het dictum van dat vonnis op pagina 15 en pagina’s 14 en 15 van de Engelse vertaling van dat vonnis;
en
I.b. PSC veroordeelt tot hetgeen waartoe zij bij vonnis van het
Moscow Arbitration Courtop 29 maart 2019 is veroordeeld in de zaak met nummer A40-14824/18-158-90, zoals blijkt uit het dictum van dat vonnis op pagina’s 20, 21 en 22 en pagina’s 19, 20 en 21 van de Engelse vertaling van dat vonnis;
althans
II.a. PSC veroordeelt tot betaling van RUB 8.257.617.791,10 aan hoofdsom en RUB 8.000,00 aan proceskosten;
en
II.b. PSC veroordeelt tot betaling (i) van RUB 28.211.418.790,16 en (ii) van USD 505.669.900,79 in hoofdsom en (iii) van RUB 18.000,00 aan proceskosten;
alsmede
III. PSC veroordeelt tot betaling van de proceskosten van deze procedure, alle kosten rechtens.
3.2.
PSB baseert haar vorderingen op artikel 431 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Onderdeel I van de vorderingen van PSB is gebaseerd op de eerste weg die op grond van deze bepaling openstaat, te weten het Nederlandse ‘verkapte exequatur’ van de Russische vonnissen. Volgens PSB voldoen deze vonnissen aan de criteria van HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank). Onderdeel II van de vorderingen van PSB is gebaseerd op de tweede weg die op grond van artikel 431 Rv openstaat, te weten de hernieuwde inhoudelijke beoordeling van haar vorderingen door de Nederlandse rechter. Volgens PSB moet ook de Nederlandse rechter de door haar toenmalige bestuur gearrangeerde overeenkomsten van 14 december 2017 naar het toepasselijke Russische recht diskwalificeren, met alle gevolgen voor PSC van dien.
3.3.
PSC kondigt aan dat zij in de hoofdzaak verweer zal voeren, indien en voor zover daaraan wordt toegekomen.

4.De incidenten

4.1.
PSC vordert, na wijziging van gronden van haar eis wat betreft de incidenten tot niet-ontvankelijkverklaring en aanhouding , dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring
A. PSB niet ontvankelijk verklaart in haar vorderingen;
in het incident tot vrijwaring
B. PSC toestaat om in vrijwaring op te roepen tegen een door de rechtbank te bepalen roldatum:
I. Peters (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 31.722.000.000,00 en USD 166.669.000,00);
II. Fintailor (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 5.602.500.000,00 en USD 83.200.000,00);
III. Garrison (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 3.041.000,00);
IV. Atna (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 8.278.100.000,00);
V. Nordan (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 1.085.669.900,00);
VI. Bimersano (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 6.965.400.000,00);
VII. Polarima (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 3.581.000.000,00);
VIII. Wipasena (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 1.523.000.000,00);
IX. Skiberti (met PSC hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor RUB 1.645.000.000,00);
in het incident tot afschrift
C. PSB gebiedt om, binnen vijf dagen na betekening van het vonnis waarin op dit incident is beslist, afschrift aan PSC te verschaffen van de documenten genoemd in § 5.1 van haar eerste incidentele conclusie, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 50.000,00 per dag;
in het incident tot aanhouding
D. de hoofdzaak en, voor zover de rechtbank een van de incidentele vorderingen niet aanstonds mocht toewijzen, die incidentele vorderingen aanhoudt (i) zo lang als de huidige EU-sancties tegen PSB van kracht zijn en/of (de rechtbank leest) (ii) tot er onherroepelijke einduitspraken zijn gewezen in de procedure bij het EHRM in vervolg op de klacht van PSC tegen de Russische Federatie van 25 oktober 2019 met zaaknummer 56632/19 en in de internationale arbitrageprocedure van PSC tegen PSB onder het BIT-verdrag in vervolg op de notificatie van PSB [de rechtbank begrijpt PSC] aan de Russische Federatie van 1 april 2021;
in alle incidenten
E. PSB veroordeelt in de kosten.
4.2.
PSB voert verweer.
4.3.
Zoals ter zitting van 14 oktober 2022 met partijen is besproken, betreffen mogelijk niet alle vorderingen werkelijke incidenten in de zin van de tiende afdeling van de tweede titel van het eerste boek van Rv, maar ook voorvragen. Niettemin zal de rechtbank alle vorderingen van PSC behandelen en daarop beslissen.

5.De beoordeling in de incidenten

Inleiding

5.1.
De Nederlandse rechter heeft in deze zaak in elk geval rechtsmacht op grond van artikel 4 lid 1 van de Brussel Ibis-Verordening. In het midden kan blijven of het bewandelen van de weg van artikel 431 Rv steeds leidt tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter, zoals PSB betoogt. Overigens heeft PSC niet het verweer gevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft.
5.2.
Tot de zitting van 14 oktober 2022 was de rechtbank over de Cypriotische procedures uit de processtukken niet meer bekend dan dat die procedures waren aangevangen voordat deze zaak aanhangig werd gemaakt. De rechtbank heeft partijen toen gevraagd naar de stand van zaken in die procedures en de gevolgen daarvan voor deze zaak, in het bijzonder ook gelet op artikel 29 van de Brussel Ibis-Verordening. Partijen hadden op deze vraag toen geen definitief antwoord. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft PSB vervolgens bij akte de hiervoor onder 2.17 en 2.18 vermelde beslissingen van de Cypriotische rechter in het geding gebracht. PSC heeft daarop bij antwoordakte gereageerd. De rechtbank concludeert met partijen dat de Cypriotische procedures niet meer aanhangig zijn in de zin van artikel 29 van de Brussel Ibis-Verordening. De rechtbank concludeert voorts dat de Cypriotische procedures ook niet meer aanhangig zijn in de zin van het door PSB nog genoemde artikel 30 van de Brussel Ibis-Verordening. Reeds hierom is er in deze zaak geen grond (meer) voor onbevoegdverklaring of aanhouding door deze rechtbank op de voet van (een van) deze bepalingen. Overigens komen de inmiddels geëindigde Cypriotische procedures hierna onder 5.11 nog terug in het kader van de beoordeling van de door PSC gestelde schending van de waarheidsplicht door PSB.
5.3.
Het door PSB ingeroepen artikel 431 Rv staat in de Eerste Titel (Algemene regels) van het Tweede boek (Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten) van Rv. Lid 1 luidt: “Behoudens het bepaalde in de artikelen 985-994, kunnen noch beslissingen, door vreemde rechters gegeven, noch buiten Nederland verleden authentieke akten binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd”. Lid 2 luidt: “De gedingen kunnen opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan”.
5.4.
Artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is.
In het incident tot niet-ontvankelijkverklaring (vordering A)
5.5.
PSC betoogt dat er vier zelfstandige gronden zijn om PSB niet-ontvankelijk te verklaren: (i) PSB heeft de voor toewijzing van de vorderingen noodzakelijke partijen en andere belanghebbenden niet gedagvaard; (ii) PSB heeft de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv ernstig geschonden; (iii) PSB maakt misbruik van recht, althans heeft geen voldoende belang; (iv) de door PSB gevorderde betaling is verboden zolang de sancties tegen haar en [naam 4] van kracht zijn.
De rechtbank zal deze vier gronden achtereenvolgens behandelen.
Ad (i)
5.6.
PSC noemt in dit verband het beginsel van hoor en wederhoor en de exceptio plurium litis consortium. Zij wijst erop dat zij in de Russische vonnissen steeds
jointly and severally(hoofdelijk) met een of meer van de overige
Defendantsis veroordeeld tot (terug)betaling van de in die vonnissen genoemde bedragen aan PSB. De beslissingen van de Russische rechter zijn gebaseerd op diens diskwalificatie naar Russisch recht van de overeenkomsten van 14 december 2017 tussen PSB en PSC, en van daarop volgende
related transactionstussen PSC en de overige
Defendants(en tussen de overige
Defendantsonderling). PSC en de overige
Defendantshebben er recht op en belang bij dat de overige
Defendantsin deze zaak worden betrokken, althans worden gehoord. De overige
Defendantsomdat de door PSB beoogde erkenning van de Russische vonnissen in Nederland hun positie raakt. PSC alleen al omdat zij bij afwezigheid van de overige
Defendantsin deze zaak het risico loopt dat zij, als zij wordt veroordeeld, geen regres op hen kan nemen. Bij dit alles komt dat in de Russische vonnissen de CBR, [naam 2] en [naam 3] als belanghebbenden zijn aangemerkt, aldus nog steeds PSC.
5.7.
PSB voert verweer.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. PSB zet in deze zaak primair in op erkenning van de Russische vonnissen in de zin van het Gazprombank-arrest. De Hoge Raad overweegt in dit arrest, voor zover hier van belang:
3.6.2
Op grond van art. 431 lid 1 Rv kunnen noch beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat, noch buiten Nederland verleden authentieke akten, binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, een en ander als bedoeld in art. 985 dan wel art. 993 leden 1 en 2 Rv. Op grond van art. 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Een dergelijke procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de Nederlandse rechter.
3.6.3
Indien op de voet van art. 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925, p. 91; HR 26 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1978, NJ 1997/258).
3.6.4
In een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
3.6.5
Strekt de vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hiervoor in 3.6.4 vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar (…).
In deze zaak heeft een erkenning van de Russische vonnissen in de zin van het Gazprombank-arrest niet tot gevolg dat
deze vonnissenbinnen Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd, ook niet voor zover deze vonnissen PSC betreffen. Een dergelijke erkenning heeft in deze zaak wel tot gevolg dat de rechtbank de gebondenheid van de partijen in deze procedure (dat wil zeggen: PSB en PSC) aan de Russische vonnissen tot uitgangspunt dient te nemen en dat de vordering van PSB jegens PSC in beginsel toewijsbaar is. Deze eerste op grond van artikel 431 lid 2 Rv openstaande weg mondt uit in een vonnis van de Nederlandse rechter; vergelijk de laatste zin van rechtsoverweging 3.6.2 in het Gazprombank-arrest. Een dergelijk Nederlands vonnis bindt de overige
Defendantsniet.
b. De overige
Defendantsworden evenmin gebonden door een Nederlands vonnis na hernieuwde beoordeling door deze rechtbank van de door PSB tegen PSC ingestelde vorderingen (de tweede weg van artikel 431 lid 2 Rv).
c. Het in artikel 19 lid 1 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor houdt, zoals uit deze bepaling blijkt, twee dingen in. Ten eerste dat de rechter partijen over en weer in de gelegenheid stelt hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten, en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure te zijner kennis zijn gebracht; een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Ten tweede dat de rechter bij zijn beslissing zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens baseert waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Gesteld noch gebleken is dat de afwezigheid van de overige
Defendantsin deze zaak op enigerlei wijze afbreuk doet of kan doen aan de door artikel 19 lid 1 Rv gewaarborgde processuele positie van PSC.
d. De exceptio plurium litis consortium houdt, voor zover hier van belang, in dat een eis niet kan worden toegewezen omdat eiser de eis niet alleen tegen gedaagde had moeten instellen maar tegen gedaagde tezamen met een of meer anderen. Gesteld noch gebleken is dat de afwezigheid van de overige
Defendantsin deze zaak in de weg staat aan toewijzing van de door PSB tegen PSC ingestelde vorderingen. Zo vordert PSB geen nietigverklaring of vernietiging van transacties tussen PSC en de overige
Defendants(of tussen de overige
Defendantsonderling). PSB vordert, voortbouwend op de
invalidationvan de overeenkomsten van 14 december 2017 tussen haar en PSC door de Russische rechter, kort gezegd veroordeling van PSC tot terugbetaling van de van PSB ontvangen koopsommen. De omstandigheid dat de Russische rechter, na de
invalidationvan de overeenkomsten van 14 december 2017, vervolgens ook
related transactionstussen PSC en de overige
Defendants(en tussen
Defendantsonderling) heeft gediskwalificeerd en tot slot PSC steeds hoofdelijk met een of meer van de overige
Defendantsheeft veroordeeld tot (terug)betaling aan PSB, maakt de aanwezigheid van die
Defendantsin deze zaak niet alsnog noodzakelijk. Een schuldeiser met meerdere hoofdelijke schuldenaren kan en mag slechts één van hen tot betaling van het volledige bedrag aanspreken. Om het in Nederlandse termen te zeggen: “Indien een of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel” (artikel 6:7 lid 1 BW). De regresmogelijkheden van de aangesproken schuldenaar op zijn medeschuldenaren worden hierdoor op zichzelf niet beïnvloed. Deze mogelijkheden hangen niet af van de aanwezigheid van de aangesproken schuldenaar en zijn medeschuldenaren in een en dezelfde zaak, maar van hun onderlinge rechtsverhouding. De door PSC aangevoerde omstandigheid dat de overige
Defendantsverweren kunnen voeren en bewijs kunnen leveren waar zij (nog) geen weet van heeft, doet in dit verband niet ter zake. Zie voor het Nederlandse recht ook artikel 6:102 in verbinding met artikel 6:10 BW.
e. PSC voert aan dat in de Russische procedures processuele voorschriften niet zijn nageleefd. Dit betreft onder meer de wijze waarop de in de Russische vonnissen veroordeelde partijen zijn opgeroepen. Dit aspect komt in de hoofdzaak bij de toetsing aan de Gazprombank-vereisten aan de orde, maar is geen reden om de overige
Defendantsin deze procedure te betrekken.
f. PSC wijst er tot slot op dat in de Russische procedures – naast PSB, zijzelf en de overige
Defendants– ook belanghebbenden betrokken waren, namelijk de CBR, [naam 2] en [naam 3] . PSC maakt echter niet duidelijk waarom enkel vanwege de afwezigheid van deze belanghebbenden in deze zaak alsnog niet-ontvankelijkheid van PSB zou moeten volgen.
De eerste door PSC aangevoerde grond voor niet-ontvankelijkheid van PSB gaat al met al niet op.
Ad (ii)
5.9.
PSC betoogt dat PSB in twee opzichten de waarheidsplicht heeft geschonden. Ten eerste door niet, althans niet tijdig, te vermelden dat zij buiten Nederland op basis van de Russische vonnissen bij de overige
Defendantsbedragen heeft geïncasseerd die in mindering komen op hetgeen PSC op grond van deze vonnissen aan haar verschuldigd zou zijn. Ten tweede door niet, althans niet tijdig, te vermelden dat de Cypriotische procedures waren aangevangen respectievelijk geëindigd.
5.10.
PSB voert verweer.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
b. PSB stelt op grond van de Russische vonnissen (terug)betalingsvorderingen op verschillende rechtspersonen met woonplaats in verschillende staten te hebben. Bedragen die PSB incasseert bij de hoofdelijke medeschuldenaren van PSC (de overige
Defendants) verminderen haar vorderingen op PSC navenant. PSB moet in deze zaak van dergelijke ontvangsten dan ook volledig en naar waarheid melding maken. De enkele omstandigheid dat PSB in de dagvaarding op dit punt mogelijk niet volledig is geweest, rechtvaardigt niet haar niet-ontvankelijkverklaring. PSB heeft haar eis inmiddels verminderd, met verwijzing naar een door haar Russische advocaat opgestelde specificatie van elders geïncasseerde bedragen. In de hoofdzaak kan over de juistheid en volledigheid van deze specificatie zo nodig nader worden gedebatteerd.
c. De inmiddels geëindigde Cypriotische procedures hebben niet tot een veroordeling geleid en dus ook niet tot executiemaatregelen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding zijn de belangen van PSC daarom niet geschonden. PSB kan niet worden tegengeworpen dat haar in een laat stadium op de voet van artikel 13 Advocatenwet aangetreden huidige advocaat ter zitting van 14 oktober 2022 nog geen uitsluitsel kon geven over de stand van zaken in die procedures. Hij heeft dat vervolgens alsnog gedaan.
Ook de tweede door PSC aangevoerde grond voor niet-ontvankelijkheid van PSB gaat dus niet op.
Ad (iii)
5.12.
PSC stelt in dit verband in de eerste plaats dat zij geen vermogen in Nederland heeft. PSC stelt voorts dat PSB er slechts op uit is om haar, de broers Ananiev en hun familie naar de financiële ondergang te leiden (zodat zij geen verdere rechtsmaatregelen tegen de Russische Federatie kunnen treffen). PSC stelt tot slot dat er geen garantie is dat PSB bedragen die zij buiten de Russische Federatie incasseert niet ook binnen de Russische Federatie incasseert.
5.13.
PSB voert verweer.
5.14.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. Een eiser kan misbruik van procesrecht maken. Voor een dergelijke kwalificatie is echter slechts onder uitzonderlijke omstandigheden plaats. Dergelijke omstandigheden zijn niet voldoende gesteld of gebleken. PSB beschikt over Russische vonnissen waarin onder andere PSC is veroordeeld. Over de merites van die vonnissen kan in de hoofdzaak nader worden gedebatteerd. Hetzelfde geldt voor de argumenten voor en tegen een hernieuwde inhoudelijke veroordeling van PSB door deze rechtbank.
b. De enkele door PSC aangevoerde omstandigheid dat zij geen vermogen in Nederland heeft, rechtvaardigt – zo al juist – niet de niet-ontvankelijkheid van PSB, mede gelet op de omstandigheid dat PSC een houdstermaatschappij is. Hierbij komt de ‘Europese werking’ van een veroordelend Nederlands vonnis, zoals neergelegd in hoofdstuk III (Erkenning en tenuitvoerlegging) van de Brussel Ibis-Verordening.
c. Het gestelde ontbreken van een garantie dat PSB bedragen die zij buiten de Russische Federatie incasseert niet ook binnen de Russische Federatie incasseert, is te weinig concreet om daaraan het door PSC bepleite gevolg te verbinden. Hierbij komt hetgeen hiervoor onder 5.11 onder b is overwogen.
Ook de derde door PSC aangevoerde grond voor niet-ontvankelijkheid van PSB gaat dus niet op.
Ad (iv)
5.15.
PSC betoogt dat PSB, in ieder geval zolang de sancties van de Europese Unie duren, geen (terug)betaling van haar kan vorderen.
5.16.
PSB voert verweer, mede aan de hand van een advies van 3 oktober 2022 van de sanctierechtdeskundige JahaeRaymakers, door haar huidige advocaat ingewonnen met het oog op diens aantreden op de voet van artikel 13 Advocatenwet.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. Artikel 2 van de Sanctieverordening luidt in de Nederlandse versie:
1. Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van alle in bijlage I vermelde natuurlijke personen, of met hen verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, worden bevroren.
2. Er worden geen tegoeden of economische middelen, rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de in de lijst in bijlage I vermelde natuurlijke personen of met hen verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen.
Artikel 1 aanhef en onder a van de Sanctieverordening definieert, voor zover hier van belang, “vordering” als “elke voor of na de datum 17 maart 2014 ingediende vordering, ook wanneer deze de vorm van een rechtsvordering heeft, die voortvloeit uit of verband houdt met de uitvoering van een contract of transactie”.
Artikel 1 aanhef en onder d van de Sanctieverordening definieert, voor zover hier van belang, “economische middelen” als “activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen”.
Artikel 1 aanhef en onder e van de Sanctieverordening definieert, voor zover hier van belang, “bevriezing van economische middelen” als “voorkomen dat economische middelen worden gebruikt om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, onder meer door deze te verkopen, te verhuren of te verhypothekeren”.
Artikel 1 aanhef en onder f van de Sanctieverordening definieert, voor zover hier van belang, “bevriezing van tegoeden” als “voorkoming van mutatie, overmaking, wijziging, gebruik of inzet van of omgang met tegoeden, op welke wijze ook, met als gevolg wijziging van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming of andere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde tegoeden, inclusief het beheer van een beleggingsportefeuille, mogelijk wordt gemaakt”.
Artikel 1 aanhef en onder g van de Sanctieverordening definieert, voor zover hier van belang, “tegoeden” als “financiële activa en voordelen van enigerlei aard”.
b. De Sanctieverordening maakt dus onderscheid tussen enerzijds (financiële) activa en voordelen van enigerlei aard (zie de definities onder d en g) en anderzijds vorderingen (zie de definities onder a). Om het in Nederlandse termen te zeggen: tussen goederen (artikel 3:1 BW) en rechtsvorderingen (titel 11 van boek 3 BW).
c. De sancties betreffen alleen de goederen, niet de rechtsvorderingen. De sancties verbieden niet het instellen van rechtsvorderingen. Als deze leiden tot het beschikbaar komen van goederen zal daarmee met inachtneming van de dan geldende sanctiewet- en regelgeving moeten worden omgesprongen. Voor zover deze procedure tot een toewijzend vonnis leidt, zal het aan die voorwaarde verbonden zijn.
Al met al deelt de vierde door PSC aangevoerde grond voor niet-ontvankelijkheid van PSB het lot van de voorgaande drie.
Conclusie
5.18.
Op vordering A volgt geen niet-ontvankelijkverklaring van PSB.
In het incident tot vrijwaring (vordering B)
5.19.
PSC betoogt dat de grondslag van deze vordering besloten ligt in de (erkenning en tenuitvoerlegging van de) Russische vonnissen, althans dat zij in dat geval regres moet mogen nemen op de overige
Defendantsin de Russische procedures omdat zij in verband met hoofdelijkheid voor het geheel aansprakelijk is gehouden.
5.20.
PSB voert verweer.
5.21.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak een vordering om een derde in vrijwaring te mogen oproepen slechts kan worden toegewezen indien aannemelijk is gemaakt dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak te dragen. PSC stelt in dit verband onvoldoende. PSC is in de Russische vonnissen steeds
jointly and severally(hoofdelijk) met een of meer van de overige
Defendantsveroordeeld tot (terug)betaling van de in die vonnissen genoemde bedragen aan PSB. Daartoe heeft de Russische rechter niet alleen de overeenkomsten van 14 december 2017 tussen PSB en PSC gediskwalificeerd (uitgangspunt van de vorderingen van PSB in de hoofdzaak), maar ook daarop volgende
related transactionstussen PSC en de overige
Defendants(en tussen de overige
Defendantsonderling). PSC licht niet toe waarom de overige
Defendantsop basis van hun rechtsverhouding tot PSC verplicht zouden zijn de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak te dragen. PSC is op die rechtsverhouding niet of nauwelijks ingegaan. Zij knoopt slechts aan bij de Russische vonnissen, die volgens haar nu juist niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komen. Bovendien schept, in elk geval naar Nederlands recht, enkele hoofdelijkheid geen onderlinge bijdrageplicht. PSC stelt wel dat haar eigen (interne) bijdrageplicht uiteindelijk nul bedraagt, maar licht niet toe - gelet op haar eigen aansprakelijkheid in haar verhouding tot PSB zoals door de Russische rechter vastgesteld - waarom in haar onderlinge verhouding met de overige
Defendants haar schuld aan PSB uiteindelijk alleen of ook de overige
Defendantsaangaat. Vergelijk voor het Nederlandse recht artikel 6:10 BW.
5.22.
Vordering B moet dus worden afgewezen.
In het incident tot afschrift (vordering C)
5.23.
PSC vordert in dit verband afschrift van de volgende bescheiden: (i) de besluiten waarmee de vertegenwoordigers van PSB sinds 15 december 2017 zijn benoemd en de volmacht van de vertegenwoordiger van PSB aan haar Nederlandse advocaat; (ii) de documenten ter zake van het stellen van de bankgaranties ten laste van Nordan, Bimersano, Wipasena en Skiberti ten gunste van PSB en het trekken daaronder, waaruit blijkt welke partij voor welk bedrag heeft voldaan aan de Russische vonnissen en ten aanzien van welke van deze partijen voor welk bedrag enige hoofdelijke aansprakelijkheid van PSC is verminderd; (iii) de documenten ter zake van alle (conservatoire en executoriale) acties gericht op toewijzing en/of verhaal van dezelfde bedragen als die in de Russische vonnissen zijn toegewezen. PSC betoogt dat zij belang heeft bij een afschrift van de bescheiden onder (i) met het oog op (a) de beantwoording van de vraag naar de ontvankelijkheid van PSB, (b) de vaststelling welke personen moeten worden gekwalificeerd als partijgetuige, (c) welke personen als getuige gehoord moeten worden met betrekking tot de overgang en onteigening en verdere gang van zaken met betrekking tot PSB en (d) de beantwoording van de vraag of PSB in deze zaak rechtsgeldig vertegenwoordigd wordt, om zo nodig een incident ex artikel 245 Rv te openen. PSC betoogt dat zij belang heeft bij een afschrift van de bescheiden onder (ii) met het oog op (a) de onderbouwing van een verweer in de hoofdzaak tegen de hoogte van de vordering en (b) de eventuele nadere onderbouwing van haar vordering in de vrijwaringszaak. PSC betoogt dat zij belang heeft bij een afschrift van de bescheiden onder (iii) met het oog op (a) de eventuele nadere onderbouwing van de gestelde ernstige schending van de waarheidsplicht en (b) de onderbouwing van een verweer in de hoofdzaak tegen de hoogte van de vordering en (c) de eventuele nadere onderbouwing van haar vordering in de vrijwaringszaak.
5.24.
PSB voert verweer.
5.25.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.8, 5.11, 5.14 en 5.21 is geoordeeld, aan de punten (i) onder (a), (ii) onder (b) en (iii) onder (a) en (c) van het betoog van PSC worden voorbijgegaan. Deze punten betreffen incidentele vorderingen waarop reeds is beslist dan wel anticipatie op een door PSC gewenste vrijwaringszaak die er niet komt. Voor het overige brengt de zaak naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat op deze incidentele vorderingen eerst en vooraf moet worden beslist. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 209 Rv.
5.26.
De beslissing op vordering C zal in verband met de nog openstaande punten (i) onder (b), (c) en (d), (ii) onder (a) en (iii) onder (b) worden aangehouden.
In het incident tot aanhouding (vordering D)
5.27.
PSC verwijst ter onderbouwing van deze vordering naar de hiervoor onder 5.5 onder (i) vermelde grond. PSC wijst voorts op de sancties tegen de Russische Federatie, PSB en [naam 4] . PSC verwijst tot slot naar de procedures bij het EHRM en de BIT-arbitrage.
5.28.
PSB voert verweer.
5.29.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. PSC betoogt dat de hiervoor onder 5.5 onder (i) vermelde grond subsidiair aanhouding rechtvaardigt totdat de overige
Defendants en de belanghebbenden door PSB naar behoren zijn opgeroepen. Dat betoog gaat om de hiervoor onder 5.8 vermelde redenen niet op.
b. In het verlengde hiervan bestaat ook geen aanleiding voor aanhouding met het oog op de ter zitting van 14 oktober 2022 met partijen besproken mogelijke oproeping van de overige
Defendantsen de belanghebbenden op de voet van artikel 118 Rv.
c. Om de hiervoor onder 5.17 vermelde redenen geven ook de sancties geen aanleiding voor aanhouding.
d. Zoals PSC ter zitting van 14 oktober 2022 heeft erkend, hebben de beslissingen van 16 september 2021 en 25 augustus 2022 van het EHRM tot gevolg gehad dat er bij dat hof geen voor deze zaak mogelijk relevante klachtprocedures (meer) lopen. PSC noemde de beslissing van het EHRM van 25 augustus 2022 wel een vergissing omdat deze gebaseerd is op het verzoek van [naam 4] , de volgens PSC daartoe niet bevoegde huidige voorzitter van het bestuur van PSB. [naam 2] was volgens PSC doende om daar namens PSB bezwaar tegen te maken. Daargelaten dat PSC niet om aanhouding heeft verzocht in verband met de afwikkeling van deze zaak (de klacht van PSB), maar in verband met de klacht van PSC, geldt dat gesteld noch gebleken is dat van dit bezwaar daadwerkelijk resultaat is te verwachten, laat staan op welke termijn. Reeds hierom ligt in de EHRM-procedure(s) geen aanleiding voor aanhouding.
e. Ook in de BIT-arbitrage ligt geen aanleiding voor aanhouding. PSC had tot 14 oktober 2022 geen vervolg gegeven aan haar aanzegging van 1 april 2021. De uitlatingen van PSC ter zitting maken niet aannemelijk dat zij binnen een voor deze zaak aanvaardbare termijn alsnog een BIT-arbitrageding tegen de Russische Federatie aanhangig zal maken. In het midden kan blijven of een dergelijke arbitrage gevolgen zou hebben voor deze zaak en, zo ja, welke.
5.30.
Op vordering D wordt dus negatief beslist.
Tot slot
5.31.
De slotsom is dat de vorderingen A, B en D zullen worden afgewezen en dat de beslissing op vordering C zal worden aangehouden.
5.32.
PSC zal, als in het werkelijke incident (vordering B) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van PSB gevallen kosten in deze incidenten. Deze worden, overeenkomstig de vordering van PSB, begroot op EUR 1.495,00 (1 punt voor de vordering in incident, een 0,5 punt voor de akte van PSC en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II). Deze veroordeling zal slechts ten uitvoer kunnen worden gelegd met inachtneming van de geldende sanctiewet- en regelgeving. De nakosten zullen worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.

6.De hoofdzaak

6.1.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.
6.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank:
in de incidenten
7.1.
wijst de vorderingen A, B en D af;
7.2.
veroordeelt PSC in de aan de zijde van PSB gevallen kosten van het incident, tot dit vonnis begroot op EUR 1.495,00;
7.3.
veroordeelt PSC in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat PSC niet binnen veertien dagen aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met EUR 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
7.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad doch verstaat dat deze kostenveroordeling slechts ten uitvoer kan worden gelegd met inachtneming van de geldende sanctiewet- en regelgeving ;
7.5.
houdt de beslissing op vordering C aan;
in de hoofdzaak
7.6.
verwijst de zaak naar de rol van 17 mei 2023 voor het nemen van een conclusie van antwoord door PSC;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, mr. S.P. Pompe en mr. M.L.S. Kalff, rechters, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.