ECLI:NL:RBAMS:2023:1712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
13/014566-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de aanhouding van de beslissing inzake overlevering op basis van risico op onmenselijke behandeling in Roemenië

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 maart 2023 gehoord, waarbij het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, en een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Giurgiu-gevangenis in Roemenië, gebaseerd op eerdere oordelen over de detentieomstandigheden in dat land. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en zal binnen 60 dagen opnieuw de situatie beoordelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 60 dagen verlengd. De raadsman heeft verzocht om schorsing van de overleveringsdetentie, maar dit verzoek is afgewezen omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon binding heeft met Nederland.

De rechtbank heeft in haar oordeel de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet voldoende is om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen. De rechtbank heeft de zaak heropend en zal de beslissing over de overlevering aanhouden tot er meer duidelijkheid is over de detentieomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/014566-23
RK nummer: 23/165
Datum uitspraak: 23 maart 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 18 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
8 juni 2021 door
Tribunalul Bucureşti – Sectia I Penala(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1
Het EAB vermeldt een
criminal judgment no. 1077van 24 juni 2019 van
the Municipal Court of Bucharest, First Criminal Divisionmet
court case no. 9468/3/2016. Het vonnis is na een procedure in hoger beroep door het arrest van
the Bucharest Court of Appeal, First Criminal Divisionmet
Penal Decision no. 354/19.03.2021onherroepelijk geworden.
3.2
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het in rechtsoverweging 3.1 genoemde arrest. Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 februari 2023.
3.3
De straf is als volgt opgebouwd. In de in rechtsoverweging 3.1 genoemde procedure is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden opgelegd. Daarbij is ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf van 1 jaar en 10 maanden bevolen, initieel opgelegd bij een
Criminal Judgment no. 529 of 13.06.2012van de
Tribunalul Bucureşti - Secţia I Penalămet
Case No. 10061/3/2012, onherroepelijk geworden na een
Criminal Decision no. 247 of 19.09.2012van de
Curtea de Apel Bucureşti - Sectia I-a penalămet
case no. 10061/3/2012 (2426/2012). Hiermee komt de totaal aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf op de in rechtsoverweging 3.2 genoemde 7 jaar en 4 maanden.
3.4
Vervolgens is de in rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 bedoelde vrijheidsstraf van 7 jaar en 4 maanden samengevoegd met een vrijheidsstraf van 3 jaar en 4 maanden, opgelegd bij een
Criminal Judgment no. 885 of 6.10.2014van
the High Court of Cassation and Justice, the Criminal Division, met
court case no. 3200/1/2014, onherroepelijk geworden na een
Criminal Decision No. 1 of 12.1.2015van
the Five-Judge Penal of the High Court of Cassation and Justicemet
Criminal Case no. 3881/1/2014. Bij die samenvoeging is de zwaarste straf van 7 jaar en 4 maanden toegepast.
3.5
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de in rechtsoverweging 3.2 genoemde vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd niet klopt, omdat hij ook al in Duitsland in overleveringsdetentie heeft gezeten. De duur van deze Duitse overleveringsdetentie moet van de totale straf afgetrokken worden. Aan Duitsland moet op dit punt opheldering gevraagd worden, aldus de raadsman. Dit is echter een executiekwestie die niet ter toetsing aan deze rechtbank voorligt, zodat de rechtbank aan dit verzoek voorbijgaat.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van de in rechtsoverwegingen 3.1, 3.3 en 3.4 genoemde drie procedures geldt dat uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 februari 2023 blijkt dat er telkens in hoger beroep voor het laatst geoordeeld is over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Dit brengt met zich mee dat alleen de procedure in hoger beroep getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW. [3] Voor alle drie de procedures geldt dat uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon telkens in persoon is verschenen bij het proces in hoger beroep dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij het in rechtsoverweging 3.1 genoemde arrest aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
5.2.1
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij de in de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 genoemde arresten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Standpunt van de raadsman
5.2.2
Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in de in rechtsoverweging 3.4 bedoelde procedure is veroordeeld, is niet strafbaar naar Nederlands recht. Dit volgt ten eerste uit het feit dat de opgeëiste persoon niet een belofte of gift aan de ambtenaar zelf heeft gedaan, maar een derde heeft betaald om zich tot de betreffende ambtenaar te wenden. Ten tweede is niet duidelijk of de betreffende ambtenaar, een officier van justitie, moest handelen in strijd met zijn wettelijke plicht of gewoon werd verzocht zijn werk te doen. De overlevering dient óf in zijn geheel geweigerd te worden, óf de in rechtsoverweging 3.4 genoemde 3 jaar en 4 maanden moet in een aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen voorbehoud van de vrijheidsstraf afgetrokken worden.
Standpunt van de officier van justitie
5.2.3
Er is sprake van uitlokking van omkoping, nu er meerdere bedragen zijn betaald om een officier van justitie te bewegen tot het nemen van een gunstige beslissing. Dit is ook naar Nederlands recht strafbaar.
Oordeel van de rechtbank
5.2.4
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de in rechtsoverweging 5.2.1 genoemde eis.
5.2.5
Het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij het in rechtsoverweging 3.3 bedoelde arrest levert naar Nederlands recht op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven
5.2.6
Ten aanzien van het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij het in rechtsoverweging 3.4 bedoelde arrest geldt dat het feit dat de betalingen zijn gedaan aan een derde niet aan de dubbele strafbaarheid in de weg staat, nu dit via de vorm van het uitlokken (artikel 47 Wetboek van Strafrecht) ook naar Nederlands recht strafbaar is. Daarnaast blijkt uit de omschrijving van het feit in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 februari 2023 duidelijk dat er sprake is van het bewegen van de officier van justitie tot een doen of nalaten in zijn bediening. Er wordt immers gesproken van
‘an act which in the opinion
of the Prosecutor’s Office will lead him to adopt a favourable solution towards [persoon]’. Het feit levert naar Nederlands recht op:
het door giften opzettelijk uitlokken van het een ambtenaar doen van een gift of belofte dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten
5.2.7
Het verweer van de raadsman slaagt niet.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

6.1
De rechtbank heeft in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name gelet op de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
6.2
Op 7 februari 2023 is door de
National Administration of Prisionsde volgende garantie afgegeven ten aanzien van de detentieomstandigheden:
“In view of the correspondence in case no. 9468/3/2016 of 03/02/2023, concerning the request of the authorities of the Netherlands regarding the conditions of detention to be applied to [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag]/1976, residing in Bucharest, sentenced to 7 years and 4 months in prison), in the event of his surrender to the Romanian authorities, please be informed of the following:
(…)
If the person deprived of his liberty is handed over to the Romanian authorities at Henri Coanda Airport in Bucharest, he will be initially sent to Rahova Prison in order to pass through a quarantine period of 21 days in a room with a minimum space of 3 square meters.
(…)
Please note that in all cells, prisoners benefit from an individual bed, and the
number of occupants in the cells did not exceed the number of beds installed in the
respective cells.
(…)
The unit was designed and built with a single sanitary facility for each detention room.
(…)
As far as sanitary, hygiene and privacy conditions are concerned, we would like to point out that the holding rooms in Bucharest-Rahova Prison are divided in such a way that there are separate doors between the holding rooms and the sanitary groups
for each room, and inside the sanitary facility each toilet bowl is separated by an
individual door.
(…)
Given the extent of the sentence and the domicile of the convicted person, he will most likely serve the initial custodial sentence under the closed regime at the
Giurgiu Prison.
(…)
Cells in Giurgiu Prison have a capacity for two and six prisoners respectively. The average surface area of a two-person cell is 9.33 sq m.
(…)
Cells with a capacity of six beds have an average total area of 20.35 sq m,…
(…)
The sanitary facilities of the cells are 2.70 sq.m in size…
(…)
…the National Prison Administration guarantees the provision of a minimum personal space of 3 sq. m throughout the entire period of execution of the sentence, including the bed and related furniture, and excluding the space intended for sanitary facilities.
(…)
Standpunt van de raadsman
6.3
De afgegeven detentiegarantie is niet voldoende om het algemene reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. In het CPT-rapport over het Roemeense gevangeniswezen van 14 april 2022 [5] staat vermeld dat er specifiek in de gevangenis waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk heen gaat na zijn eventuele overlevering,
Giurgiu Prison, sprake is van misstanden in de vorm van onder andere de mishandeling van gedetineerden door gevangenispersoneel. Vanwege deze misstanden is de overlevering van de opgeëiste persoon eerder geweigerd door Duitsland. Daarnaast blijkt uit de detentiegarantie dat er voor de opgeëiste persoon minder dan 3 m2 beschikbaar is. De zespersoonscel is namelijk 20,35 m2, waarvan de 2,70 m2 aan sanitair afgetrokken moet worden. Onder de streep blijft er dan minder dan 3 m2 per persoon over.
6.4
Aan het EAB dient primair geen gevolg te worden gegeven. Subsidiair moeten aan Roemenië aanvullende vragen gesteld worden over de detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
6.5
De door Roemenië afgegeven detentiegarantie is voldoende om het algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. Er moet van uitgegaan worden dat Roemenië de toezeggingen uit de garantie nakomt.
Oordeel van de rechtbank
6.6
De rechtbank is uitsluitend verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. [6] In deze zaak zijn dat de instellingen
Rahova Prison of Bucharesten
Giurgiu Prison.
Rahova Prison of Bucharest
De rechtbank is, gelet op de toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in deze instelling.
Giurgiu Prison
In het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022, naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021, is onder meer
Giurgiu Prisonbezocht.
Naast de bredere problematiek van
overcrowdingis het rapport ten aanzien van
Giurgiu Prisonzeer kritisch op met name het punt van
ill-treatmenten
inter-prisoner-violence. Ook beschrijft het rapport dat sprake is van onderbezetting bij de medewerkers van
Giurgiu Prison, waarvan een deel ook onervaren blijkt te zijn. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Ill treatment:
Nevertheless, there can be no room for complacency as the CPT’s delegation again received many allegations of ill treatment by staff, in particular at Giurgiu Prison.
(…)
That said, the CPT’s delegation once again received a significant number of allegations of ill treatment of detained persons by prison staff, including by members of the masked intervention groups (EOS), at Giurgiu Prison in particular.
(…)
The ill-treatment was said to have been inflicted as a punishment for arguing with custodial staff or infringing the rules.
(…)
The majority of persons met by the CPT’s delegation indicated that they had been treated correctly by staff. This was notably the case at Galaţi Prison where relations between prisoners and staff appeared calmer and more respectful compared to the 2018 visit. Nevertheless, a considerable number of allegations of physical ill-treatment of prisoners by prison staff were received, including by members of the masked intervention groups, at Giurgiu Prison in particular.
(…)
The situation was particularly alarming at Giurgiu Prison where the delegation received credible allegations of several persons having been repeatedly subjected to blows to the soles of their feet: a torture method known as falaka. The report again raises serious concerns over the lack of recording of and reporting on injuries by the health care service and failures to investigate allegations of ill-treatment effectively.
(…)
The CPT’s delegation did, however, receive a couple of allegations at Giurgiu Prison of custodial officers threatening prisoners that it would not be in their interest to talk with the delegation (see paragraph 62). Such action is entirely incompatible with the principle of co-operation, which lies at the heart of the Convention, as well as with the confidentiality that applies, by virtue of the Convention, to the Committee's interviews with detained persons. The CPT trusts that the Romanian authorities will take the necessary steps to ensure that such behaviour by custodial staff will not occur during future visits by the Committee.
(…)
Inter-prisoner violence and intimidations
72. The CPT’s delegation found that instances of inter-prisoner violence appeared to be lower in the prisons visited in 2021 by comparison with those visited in 2018. Nevertheless, many persons stated that tensions were exacerbated by the overcrowding, lack of activities and limited access to hot water/showers which did, at times, spill over into violence between prisoners. In each prison, the CPT’s delegation received allegations of fights happening mostly in cells and occasionally in the exercise yards. In this context, persons of Roma origin, as well as persons accused or convicted of sexual offences, appeared to be particularly at risk. The situation appeared especially problematic at Galaţi and Giurgiu Prisons. As an illustration, at Giurgiu Prison, a detained person (MN) died in December 2019 during a violent altercation with a cellmate. More recently, in May 2021, a person stated that he had been assaulted by three cellmates with a crowbar while in the outside yard. Examined six days after the incident by a doctor on the CPT’s delegation he still had a reddish/purplish bruise behind the left ear (some 2cm x 1cm) and a crescentic bruise on the left side of the back (some 12cm x 4cm).
(…)
Prison staff:
At Giurgiu Prison, only 304 custodial staff (including managers, external security, escorts and the 19 EOS members), were responsible for the 1,576 prisoners. Even if the unfilled 46 posts were filled, the number of custodial officers would remain dangerously low. Staffing deficiencies were apparent across all the prison departments with, overall, 124 of the official 530 posts unfilled.
(…)
However, there was a concern, notably in Giurgiu Prison, that the general lack of training resulted in these newer staff members overreacting to any challenging behaviour by prisoners due to their inexperience. Concern was also raised that there was a much higher turnover of staff in recent years.”
Op basis van de gegevens uit dit rapport is de rechtbank van oordeel dat – naast het hiervoor genoemde reële gevaar met betrekking tot overbevolking – voor
Giurgiu Prison– ook sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd vanwege de door de CPT geconstateerde problemen rondom
ill-treatmenten
inter-prisoner violenceonmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Verder blijkt uit het bovenstaande dat de medewerkers van
Giurgiu Prisononvoldoende bij machte zijn om adequaat op te treden tegen de geconstateerde
ill-treatmenten
inter-prisoner violence.
De verstrekte garantie neemt dit laatste gevaar niet weg voor de opgeëiste persoon. Er is dus sprake van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon. De mogelijkheid bestaat echter dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. [7]
De rechtbank zal de beslissing over de overlevering daarom aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en op de volgende zitting onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen. Binnen deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld.
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering in gevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
6.7
Ten aanzien van de beschikbare ruimte per gedetineerde stelt de rechtbank vast dat uit de afgegeven garantie wel duidelijk blijkt dat de gegarandeerde 3 m2 per gedetineerde exclusief sanitair is. De rechtbank volgt de raadsman op dit punt dan ook niet en gaat op dit punt wel uit van de afgegeven garantie.

7.Schorsingsverzoek

De raadsman heeft aan zijn verzoek tot aanhouding van de zaak een verzoek verbonden tot schorsing van de overleveringsdetentie. De officier van justitie verzet zich tegen een schorsing van de overleveringsdetentie, nu niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon binding heeft met Nederland.
De rechtbank wijst het schorsingsverzoek van de raadsman af. Er is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon een wezenlijke binding met Nederland heeft. De door de raadsman overlegde stukken waaruit volgt dat aan de opgeëiste persoon een baan in Nederland zou zijn aangeboden maken dit niet anders. De opgeëiste persoon woont zelf in Duitsland en zijn gezin verblijft in Roemenië. Daarnaast neemt het vluchtgevaar naarmate de uitspraak dichterbij komt alleen maar toe.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen, 47 en 177 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

10.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Tribunalul Bucureşti – Sectia I Penala(Roemenië).
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór
11 juni 2023, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Roemeense taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, zaak C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628.
4.Zie onder meer rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
5.
6.ECLI:EU:C:2018:589.
7.Artikel 11, tweede lid, OLW