ECLI:NL:RBAMS:2023:1662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
13/011830-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van een Poolse straf

Op 22 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 maart 2023 gehouden, waarbij het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon had verweer gevoerd op basis van artikel 12 OLW, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van een individueel reëel gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de onafhankelijkheid van de Poolse politie en de hoogte van de opgelegde straf verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon moet voldoen aan een vrijheidsstraf van 2 jaar, waarvan nog 1 jaar, 11 maanden en 29 dagen resteert. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/011830-23
RK nummer: 23/158
Datum uitspraak: 22 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2021 door
the Regional Court in Poznań, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Piłavan 21 augustus 2020, met kenmerk: II K 290/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en
29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW en subsidiair dat de zaak moet worden aangehouden voor het opvragen van nadere informatie over de wijze van uitreiking van de dagvaarding aan de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft aangegeven te zijn verhoord naar aanleiding van het incident waarna met de politie is afgesproken dat zij een geldboete zou moeten voldoen. De opgeëiste persoon heeft hierop vertrouwd en is daarna in vrijheid gesteld; zij is ervan uitgegaan dat de zaak daarmee was afgedaan. Zij stelt niet op de hoogte te zijn geweest van een zitting.
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat in het EAB in onderdeel d) het volgende is vermeld:
‘the person was summoned in person on 10.06.2020 (…) and thereby informed of the scheduled datę and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.’
Dat de opgeëiste persoon ontkent dat zij op de hoogte is gebracht van de tijd en datum van de zitting is onvoldoende om aan de informatie in het EAB te twijfelen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en ziet ook geen aanleiding de behandeling aan te houden voor het opvragen van nadere informatie hierover.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De raadsman heeft verder om aanhouding verzocht vanwege de stelling van de opgeëiste persoon dat de hoogte van de opgelegde straf (2 jaar) verband houdt met het feit dat er een familiaire relatie bestaat tussen het slachtoffer van de mishandeling en de politie; een tante van het slachtoffer zou bij het Poolse openbaar ministerie werken. Hierover zouden nadere vragen moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele en/of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt – noch die doen vermoeden - dat die structurele en/of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar op schending van het voornoemde grondrecht. De gestelde, overigens niet onderbouwde, gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid bij de Poolse politie in deze zaak, vormen geen aanwijzing voor een individueel reëel gevaar op het treffen van een niet onafhankelijke dan wel partijdige
rechter. In hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5] De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (