ECLI:NL:RBAMS:2023:1523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
13.017152.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en ontslag van rechtsvervolging wegens noodweer in een steekincident

Op 20 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 januari 2022 in Amsterdam een steekincident heeft gepleegd waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen en op basis van getuigenverklaringen en videomateriaal. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven had beroofd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vol opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn handelen niet als strafbaar kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging voor de doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat zijn reactie proportioneel was in de gegeven omstandigheden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat het handelen van de verdachte niet als strafbaar feit werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.017152.22 [verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.017152.22
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 februari 2023, 20 februari 2023 en 20 maart 2023.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld (maar niet gevoegd) met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13.017093.22) en [medeverdachte 2] (13.017172.22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door of namens de benadeelde partijen en tevens nabestaanden naar voren is gebracht: [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , bijgestaan door mr. R. Korver, en [nabestaande 3] en [nabestaande 4] , bijgestaan door mr. J. Gunning.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 17 februari 2023 – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een steekwond in het hart, in elk geval in de borst en/of het lichaam, en/of
- een of meerdere steek/snijwond(en) in de arm(en), in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht,
door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meer en Vaart, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer] en/of één of meer collega’s van die [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- een of meerdere malen (met kracht) duwen en/of trekken en/of slaan (met een boksbeugel) en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of één ofmeer collega’s van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) vastpakken en/of vasthouden en/of op de rug springen van voornoemde [slachtoffer] en/of één of meer collega’s van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) een of meerdere malen steken en/of snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht , art 141 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak en waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijke requisitoir uitgebreid en hier kort zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [slachtoffer] en zijn collega’s wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) gaat uit van het scenario dat verdachte een mes uit zijn zak heeft gepakt op het moment dat verdachte nog stond (in tegenstelling tot het andere scenario dat in het dossier naar voren komt, namelijk dat verdachte het mes heeft gepakt nadat hij op de grond is beland). De officier van justitie gaat er daarbij vanuit dat verdachte juist vanwege het feit dat hij een mes vast had op de grond is beland en baseert zich daarbij hoofdzakelijk op de getuigenverklaringen van [collega 1] . Verdachte heeft vervolgens op enig moment met dat mes meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer [slachtoffer] . Volgens de officier van justitie is het duidelijk dat verdachte niet heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden en daarom is ook geen sprake van vol opzet. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat wel sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Ook het onder 2 ten laste gelegde openlijke geweld kan wettig en overtuigend worden bewezen volgens de officier van justitie. Er is eerst sprake geweest van een vechtpartij tussen verdachte, zijn twee medeverdachten en [slachtoffer] en daarna tussen verdachte, zijn twee medeverdachten, [slachtoffer] en twee collega’s van [slachtoffer] : [collega 1] en [collega 2] . De officier van justitie heeft toegelicht dat het niet geheel duidelijk is wie wat heeft gedaan in de vechtpartij, maar dat wel duidelijk is dát verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweldshandelingen hebben gepleegd. Dat blijkt volgens de officier van justitie uit de verklaringen van de onafhankelijke getuigen, die een vechtpartij hebben waargenomen, en de verklaring van [medeverdachte 1] zelf waarin onder andere steevast over “de drie jongens” en “een vechtpartij” wordt verklaard. Voor de overtuiging wordt verder verwezen naar het filmpje dat zes seconden duurt en dat is gemaakt door getuige [getuige 1] (hierna: het filmpje). Daarnaast is volgens de officier van justitie duidelijk geworden dat de drie verdachten vanaf het begin af aan samen hebben gewerkt. Ze bleven gedurende de hele situatie samen en hebben afwisselend opgetreden tegen [slachtoffer] . De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat ook sprake is van een significante of wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld door verdachte (en zijn twee medeverdachten).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – primair – verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – in zijn pleitnota uitgebreid en hier kort zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde geldt dat het tragische voorval door verdachte nooit is voorzien, beoogd of gewild. Er is geen sprake van opzettelijk handelen van verdachte. Hoewel het vaststaat dat [slachtoffer] fataal met een mes is geraakt door verdachte, is het handelen van verdachte nooit gericht geweest op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer] , laat staan op zijn overlijden. Volgens de raadsman kan ook geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet, gezien de emotionele paniektoestand waarin verdachte verkeerde ten gevolge van het door [slachtoffer] en zijn collega’s op verdachte toegepaste geweld. Verdachte heeft zich derhalve, in blinde paniek, verdedigd. Hij heeft zich afgeweerd tegen de schoppen en trappen die hij kreeg terwijl hij op de grond lag en werd vastgehouden door [slachtoffer] , en hij heeft daarbij geen rekening hoeven en/of kunnen houden met een mogelijke dood van [slachtoffer] ; dat verdachte een dergelijk risico voor lief heeft genomen is niet aan de orde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Volgens de raadsman is er ook geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het onder 2 ten laste gelegde omdat geen sprake is van een openlijke geweldpleging. Verdachte heeft niet deelgenomen aan openlijk geweld en het handelen van verdachte is nooit gericht geweest op het plegen van openlijk geweld. De enige geweldshandeling die verdachte kan worden verweten, het steken, staat op zichzelf en kan niet worden gekwalificeerd als het in vereniging met anderen geweld plegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Vast is komen te staan dat [slachtoffer] is komen te overlijden als gevolg van een messteek die is toegebracht door verdachte [verdachte] . De vraag die de rechtbank dient te beoordelen, is of verdachte schuldig is aan doodslag, dan wel zware mishandeling (feit 1), en of hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden (feit 2).
Gebruikte bewijsmiddelen
In deze zaak bestaat het bewijs ten aanzien van wat er precies gebeurd is tijdens het incident, naast het filmpje en de verklaringen van verdachten zelf, alleen uit getuigenverklaringen. Het is de taak van de rechtbank om de verklaringen van de getuigen te wegen en te waarderen in verband met het overige bewijsmateriaal en, als de rechtbank zover komt, te selecteren welke gedeelten van verklaringen bruikbaar zijn als bewijs. [1] Met dergelijke verklaringen dient in alle gevallen kritisch te worden omgegaan vanwege de aard van het type bewijsmiddel. Ieders waarneming is afhankelijk van diverse factoren zoals onder meer de afstand tussen de persoon en hetgeen hij of zij heeft waargenomen, de focus van waar men op heeft gelet (of juist niet), de geestelijke toestand van de waarnemer en de tijdsduur van de waarneming. Dat geldt in deze zaak temeer nu het gehele incident binnen een hele korte tijdsperiode is gebeurd (totaal ongeveer 1 minuut en 18 seconden) en sprake is geweest van een chaotisch incident waar veel tegelijkertijd gebeurde.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de feiten (naast de algemene stukken zoals de melding bij de politie, de processen-verbaal van aanhouding en het rapport naar aanleiding van het forensisch pathologisch onderzoek) gebruikgemaakt van de verklaringen van de verdachten en de collega’s van [slachtoffer] , van onafhankelijke getuigenverklaringen van NN, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en van het filmpje. Met name aan het filmpje hecht de rechtbank grote bewijswaarde gelet op het feit dat de overige bewijsmiddelen die zien op de aanleiding en het verloop van het incident zoals overwogen alleen maar bestaan uit verklaringen van verdachten en getuigen en die op onderdelen niet gelijkluidend of zelfs tegenstrijdig zijn aan elkaar.
Ten aanzien van het gebruik van de verklaringen van verdachten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] zijn direct na het steekincident aangehouden. Verdachte [medeverdachte 2] is de dag na het incident aangehouden. Zij hebben alle drie direct een verklaring bij de politie afgelegd zonder dat zij deze met elkaar hebben kunnen afstemmen. Op essentiële punten zijn hun verklaringen eensluidend over het verloop van de gebeurtenissen op die dag (mondeling contact [slachtoffer] , teruglopen [slachtoffer] , kopstoot(beweging) door [slachtoffer] en reactie van [medeverdachte 1] daarop, het fluiten van [slachtoffer] richting zijn collega’s, het vastpakken van eerst [verdachte] en daarna [medeverdachte 2] door [slachtoffer] , het loskomen van [verdachte] en [medeverdachte 2] en vervolgens belaagd worden door [slachtoffer] en zijn collega’s en de achtervolging door de collega’s van [slachtoffer] na het steekincident). De verklaringen van verdachten worden voor wat betreft het eerste deel van het incident ondersteund door wat te zien is op het filmpje en de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en (in hoofdlijnen) [getuige 2] (die beiden direct na het incident een eerste verklaring bij de politie hebben afgelegd), getuige [getuige 3] (die de dag na het incident een eerste verklaring bij de politie heeft afgelegd) en getuige NN (die op 20 januari 2022 een eerste verklaring bij de politie heeft afgelegd). Verdachten zijn ook in latere verhoren grotendeels bij hun verklaringen gebleven.
Voor de gang van zaken nadat het filmpje is geëindigd wordt voor de verklaringen van verdachten ondersteuning gevonden in de getuigenverklaringen van de collega’s van [slachtoffer] .
De rechtbank zal hierna bij de vaststelling van de feiten zoals die volgens de rechtbank hebben plaatsgevonden op 18 januari 2022, telkens toelichten of de door de getuige of verdachte geschetste situatie steun vindt in een ander bewijsmiddel en voldoende concreet is. Voor zover nodig wordt in de volgende overwegingen nader toegelicht waarom een specifieke verklaring (al dan niet gedeeltelijk) als redengevend wordt gezien of juist terzijde wordt geschoven.
Vaststelling van de feitelijke situatie op 18 januari 2022
De rechtbank zal hieronder eerst de feiten vaststellen zoals die af te leiden zijn uit de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij wordt ook de vraag beantwoord of verdachten geweldshandelingen hebben gepleegd tijdens het incident. De rechtbank gaat daarbij uit van twee verschillende fases zoals hieronder verder zal worden uitgelegd.
Fase 1:
De rechtbank stelt voor wat betreft het eerste gedeelte van het incident het volgende vast. Op 18 januari 2022 staan verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten nabij coffeeshop Sensemillia. [slachtoffer] is op dat moment met twee collega’s ( [collega 1] en [collega 3] ) in de coffeeshop aanwezig. [collega 1] verlaat als eerste de coffeeshop, passeert de verdachten, wordt door een van hen aangesproken, loopt door en gaat in de auto zitten bij twee andere collega’s ( [collega 2] en [collega 4] ). [slachtoffer] rekent af bij de coffeeshop om 16.12.02 uur, verlaat de coffeeshop en loopt naar buiten richting zijn collega’s die in de auto wachten ( [collega 3] is op dat moment nog in de coffeeshop aanwezig). [slachtoffer] loopt langs de drie verdachten. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en verdachten. Het blijft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen onduidelijk wat daar over en weer precies is gezegd. [slachtoffer] loopt na verdachten te zijn gepasseerd terug en maakt een kopstoot, dan wel kopstootbeweging richting [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] reageert daarop door [slachtoffer] te slaan. Volgens diverse getuigenverklaringen fluit of roept [slachtoffer] daarna zijn collega’s. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat hierna het filmfragment plaatsvindt. [slachtoffer] pakt [verdachte] vast. Om 16.13 uur start het filmpje van getuige [getuige 1] waarop dit te zien is. Terwijl [slachtoffer] [verdachte] vast heeft en [verdachte] los probeert te komen, pakt [slachtoffer] ook [medeverdachte 2] vast bij zijn kraag. [medeverdachte 1] is los van [slachtoffer] maar komt wel dichterbij. [medeverdachte 2] probeert zichzelf uit de greep van [slachtoffer] te wringen en duwt zichzelf van [slachtoffer] af. Vervolgens heeft [slachtoffer] alleen [verdachte] nog vast. Ook [verdachte] komt vervolgens los uit de greep van [slachtoffer] . [verdachte] staat dan naast een onbekende man (dit blijkt getuige NN te zijn) te kijken terwijl [slachtoffer] met [medeverdachte 1] in gevecht is. [verdachte] steekt hierbij zijn handen in zijn zakken en haalt deze er weer uit. Op het filmpje is niet te zien dat hij dan iets in zijn handen heeft. [medeverdachte 2] staat op afstand te kijken. [medeverdachte 1] rent weg van [slachtoffer] richting [medeverdachte 2] en verdwijnt uit beeld.
De rechtbank komt tot bovengenoemde vaststellingen op grond van het volgende.
Getuige NN heeft op 20 januari 2022 bij de politie verklaard dat na de kopstoot(beweging) van [slachtoffer] (dus nog voordat het filmpje is gestart) de drie jongens meteen “de bouwvakker” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) aanvielen en hem sloegen. Hetgeen NN beschrijft (de jongens vielen de bouwvakker aan, de bouwvakker gaf een trap waardoor een jongen achterover viel, de jongen stond weer op en viel de bouwvakker weer aan waarna de bouwvakker twee jongens vastpakte bij hun keel) zou moeten zijn gebeurd voorafgaand aan de start van het filmpje van [getuige 1] , maar hetgeen door NN is beschreven vindt geen enkele steun in enig ander bewijsmiddel. Daarbij weegt de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] zwaar die immers het gebeurde ook van dichtbij heeft gezien en heeft verklaard dat er werd geschreeuwd, dat [slachtoffer] eerst voorbij de verdachten liep, daarna weer terugkwam, een kopstoot gaf en twee jongens vastgreep, waarna de getuige is gaan filmen. Zij voegt daaraan toe dat [slachtoffer] de jongens vast had, en dat die twee zich probeerden los te rukken. Deze gang van zaken, waarbij door verdachten iets is geroepen, waarna [slachtoffer] terugkwam, een kopstoot(beweging) maakte en twee jongens vastgreep, is ook beschreven door verdachten in hun politieverklaringen en door de getuige [getuige 2] , en is (vanaf het moment dat [slachtoffer] de jongens vastgreep) vastgelegd op beeld (het filmpje). De rechtbank gaat daarom uit van deze gang van zaken en gaat voorbij aan hetgeen NN heeft verklaard over de geweldshandelingen die volgens hem zouden zijn voorgevallen voorafgaand aan het moment dat het filmpje gestart moet zijn.
Geweldshandelingen van verdachten in fase 1
De rechtbank stelt vast dat er in fase 1 vanuit de verdachten geweld is gebruikt door [medeverdachte 1] , die immers, ook volgens zijn eigen verklaring en zoals blijkt uit verklaringen van de medeverdachten, [slachtoffer] na de kopstoot(beweging) in elk geval éénmaal heeft geslagen.
Voor verdachte [medeverdachte 2] geldt dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat hij in fase 1 geweld heeft gepleegd richting [slachtoffer] . De rechtbank volgt de officier van justitie namelijk niet in haar stelling dat op het filmpje te zien is dat verdachte [medeverdachte 2] een springende beweging op de rug van [slachtoffer] maakt. De rechtbank legt hieraan ten grondslag dat in het proces-verbaal van de beschrijving van het filmpje niets over de door de officier van justitie omschreven gedraging wordt geverbaliseerd en deze gedraging ook door de rechtbank zelf niet is waargenomen. Er wordt alleen geverbaliseerd dat het
lijkt alsof[medeverdachte 2] een slaande beweging maakt richting het hoofd van [slachtoffer] . Dat wordt echter niet daadwerkelijk vastgesteld en is op de stills in het dossier ook niet te zien. [medeverdachte 2] heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij zich heeft willen loswringen uit de greep van [slachtoffer] en dat hij zich zodoende van [slachtoffer] heeft afgeduwd. Dat past in hetgeen is geverbaliseerd door de politie en bij de stills van het filmpje die in het dossier zitten. Ook getuige [getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris over een “beetje duwen” door de jongens, omdat [slachtoffer] ze vasthad. Het van zich afduwen van [slachtoffer] door verdachte [medeverdachte 2] , nadat hij door [slachtoffer] is vastgepakt, kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als een geweldshandeling.
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank dat er geen geweldshandelingen kunnen worden vastgesteld in fase 1. Hierna zal de rechtbank meer specifiek ingaan op de vraag of [verdachte] in deze fase al een mes in zijn handen had.
Heeft [verdachte] in fase 1 een mes gepakt?
De verklaring van getuige [collega 1] dat een van de verdachten al in wat de rechtbank beschrijft als fase 1, een mes vasthad en stekende bewegingen maakte richting [slachtoffer] toen [collega 1] nog in de auto zat, wordt niet ondersteund door wat te zien is op het filmpje en hetgeen de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en getuige NN hebben verklaard. Dit is opvallend omdat zij, en met name getuige NN, op dat moment veel dichterbij [slachtoffer] en verdachten stonden dan getuige [collega 1] . [collega 1] heeft daarbij wisselend verklaard over wanneer hij een mes zou hebben gezien en of dit tijdens fase 1 was. Bij de politie heeft [collega 1] verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] hoorde schreeuwen (dit moet het moment zijn geweest nadat [slachtoffer] twee verdachten vast had, en naar zijn collega’s schreeuwde of floot), een mes heeft gezien in de hand van een van de verdachten. Bij de rechter-commissaris heeft [collega 1] echter verklaard dat hij dit mes pas op een later moment heeft gezien. Voor zover [collega 1] heeft verklaard dat hij in fase 1 al een mes heeft gezien, geldt dat dit ook niet door een ander dan de al genoemde bewijsmiddelen wordt ondersteund. Voor zover getuige [collega 2] heeft verklaard dat één van de jongens een vouwmes had, blijkt uit zijn verklaring niet dat hij dit mes in fase 1 gezien zou hebben of juist pas nadat het steekincident al had plaatsgevonden. [collega 2] verklaart immers bij de politie dat hij een mes heeft gezien voordat hij naar [slachtoffer] toe rende (fase 1), maar bij de rechter-commissaris komt hij hierop terug door te zeggen dat hij het mes pas heeft gezien nadat [slachtoffer] naar achteren liep en er bij hem bloed zichtbaar was (na fase 2 dus, zoals de rechtbank hierna zal toelichten). Op basis van de verklaringen van [collega 1] en [collega 2] kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] in fase 1 al een mes in zijn hand had. Ook het feit dat op het filmpje te zien is dat [verdachte] op enig moment met zijn handen in zijn zakken staat ten tijde van fase 1 maakt niet dat daaruit is af te leiden dat hij in die fase een mes in zijn zak heeft gevoeld, dan wel in zijn handen heeft gehad. Op de beelden is in ieder geval geen mes te zien.
Tussenconclusie – fase 1
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat in fase 1 vanuit de verdachten in elk geval één geweldshandeling heeft plaatsgevonden, namelijk de klap van [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] de kopstoot(beweging) had gemaakt. Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte 2] en [verdachte] in fase 1 geweldshandelingen hebben gepleegd. Ook is niet komen vast te staan dat [verdachte] in fase 1 al een mes in zijn hand had.
Vervolg – einde van het filmpje
Voor verdachte [medeverdachte 1] volgt uit het proces-verbaal van de beschrijving van het filmpje dat [slachtoffer] en verdachte [medeverdachte 1] aan het eind van het filmpje met elkaar “in gevecht” zijn voordat verdachte [medeverdachte 1] van [slachtoffer] wegrent. Wat er op dit moment precies tussen [slachtoffer] en verdachte [medeverdachte 1] is gebeurd, is onduidelijk, gebeurt heel snel (gelet op de totale duur van het filmpje van zes seconden), en wordt niet geverbaliseerd. Hoewel niet geheel duidelijk is geworden wat hier precies is voorgevallen, kan de rechtbank ten aanzien van dit moment op beeld ook geen specifieke geweldshandelingen van [medeverdachte 1] onderscheiden.
Fase 2
De rechtbank stelt vast dat vervolgens een nieuwe situatie ontstaat. Fase 1 eindigt nadat het filmpje is gestopt. Op dat moment staan namelijk alle verdachten op afstand van [slachtoffer] en is geen sprake van fysiek contact tussen de verdachten en [slachtoffer] . De collega’s van [slachtoffer] komen vervolgens op snelle en agressieve wijze aanrennen vanaf de parkeerplaats. Verdachte [medeverdachte 1] belandt op de grond door toedoen van [collega 2] . [medeverdachte 2] blijft zich op afstand houden. [verdachte] is door toedoen van [slachtoffer] en/of een van zijn collega’s op de grond terecht gekomen. [slachtoffer] heeft [verdachte] vervolgens op de grond gehouden en hem geslagen, waarbij [collega 1] tegelijkertijd tegen het hoofd van [verdachte] heeft getrapt. [verdachte] heeft geprobeerd zich los te wringen en heeft geroepen: ‘laat los, laat los’. Hij heeft vervolgens tijdens deze worsteling terwijl hij onder [slachtoffer] op de grond lag een mes gepakt uit zijn zak en heeft een beweging naar [slachtoffer] gemaakt. Afgaand op het letsel van [slachtoffer] heeft [verdachte] hem drie keer met het mes geraakt. [verdachte] is vervolgens los gekomen en [slachtoffer] staat vervolgens rechtop waarna hij in elkaar zakt op de grond. Verdachte [medeverdachte 2] heeft [verdachte] van de grond omhoog geholpen. De drie verdachten zijn gaan rennen, gevolgd door collega’s van [slachtoffer] , waarna [verdachte] en [medeverdachte 1] direct zijn aangehouden.
De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van de volgende verklaringen.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij nadat zij gestopt was met filmen, naar de coffeeshop is gerend. Op hetzelfde moment zijn de eigenaar van de coffeeshop (getuige [getuige 2] ) en zijn medewerker (getuige [getuige 3] ) naar buiten gerend. Ongeveer op hetzelfde moment zijn drie collega’s van [slachtoffer] (getuigen [collega 2] , [collega 1] en [collega 4] ) vanaf de parkeerplaats naar [slachtoffer] toe gerend. In elk geval [collega 2] en [collega 1] hebben zich, ook volgens hun eigen verklaringen, bij aankomst met geweld op de verdachten gericht.
Uit de verklaring van [getuige 2] bij zowel de politie als de rechter-commissaris volgt dat hij vanuit de coffeeshop naar buiten is gegaan richting de door hem omschreven vechtpartij. De rechtbank concludeert dat hetgeen de getuige daarover verklaart nog moet zien op fase 1. De rechtbank stelt dit vast op basis van het aantal personen dat [getuige 2] met betrekking tot de waargenomen vechtpartij beschrijft, namelijk de drie jongens en [slachtoffer] . Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft vastgesteld ten aanzien van fase 1 moet deze beschrijving het moment van het filmfragment zijn. Vervolgens verklaart [getuige 2] bij de rechter-commissaris dat er binnen “no time” andere jongens bij komen en er over en weer wordt geslagen, getrokken en geduwd. Dit is dus fase 2. Hij heeft een jongen vastgepakt en gezegd dat die moest stoppen. De jongen die hij vastpakte was op dat moment nog aan het vechten tegen [slachtoffer] . Nadat [getuige 2] met foto’s van de verdachten is geconfronteerd, heeft hij verklaard dat hij met “die jongen” verdachte [medeverdachte 1] bedoelt. [getuige 3] verklaart dat er overal werd “geduwd en geknokt”, maar verklaart niet specifiek over door de drie verdachten verrichte geweldshandelingen richting [slachtoffer] en zijn collega’s. [getuige 3] verklaart zelfs dat hij de verdachten geen geweldshandelingen heeft zien verrichten.
Uit de volgende getuigenverklaringen is echter specifieker af te leiden wat zich precies in fase 2 heeft voorgedaan.
[collega 2] , heeft daarover verklaard (verklaring bij de rechter-commissaris): ‘ [voornaam collega 1] (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 1] ) en ik hebben allebei een jongen getrapt. Toen ik een jongen trapte viel die op de grond. De jongen met het mes is door [voornaam collega 1] getrapt. (…). [slachtoffer] was nog met ze in gevecht toen wij begonnen met trappen. (…). Ik zag geen trapbewegingen van de jongens. De enigen die trapten waren ik en [voornaam collega 1] (…). Ik heb een collega met een houten paal zien lopen. Dit was [voornaam collega 1] . Ik heb een jongen die [voornaam collega 1] wilde slaan een flying kick gegeven (…)’.
Getuige [collega 1] heeft over deze fase verklaard: ‘Op dat moment had [slachtoffer] de jongen die heeft gestoken bij zijn hoody vast. Hij had de capuchon over zijn hoofd getrokken. Ik gaf hem toen uppercuts, een vuistslag van beneden naar boven. Ik denk dat ik hem zoveel mogelijk uppercuts heb gegeven. Ik sloeg hem in zijn gezicht (…). Van de andere twee jongens heb ik gezien dat zij betrokken waren bij het op de vuist gaan, ik heb daar geen specifieke herinneringen aan (…). Toen kwam [voornaam collega 2] (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 2] ) vanuit de parkeerplaats aanrennen. Hij sprong en trapte hem met twee benen waardoor de ‘main guy’ (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) op de grond viel. [voornaam collega 2] kwam, sprong en trapte hem omver. [slachtoffer] pakte hem toen bij zijn hoody en legde hem op het gras. [slachtoffer] lag op hem, ik liep er langs en trapte de ‘main guy’ tegen zijn hoofd. Ik kon het niet goed zien. De ‘main guy’ probeerde zijn hoofd weg te draaien. Daarna waren [voornaam] en [voornaam collega 2] er ook. Niet veel later zag ik [slachtoffer] achterwaarts lopen richting het voetpad. Ik hoorde hem roepen: ‘mes, mes’’.
Getuige [collega 4] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er gevochten werd, dat hij erheen is gerend, en dat hij zag dat [slachtoffer] iemand op de grond aan het slaan was. [collega 4] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard: ‘Ik zag dat mijn collega’s aan het vechten waren (…). Fysiek heb ik alleen [slachtoffer] klappen zien uitdelen. (…). Met gestrekte arm naar beneden, naar iemand die hij vasthad of op de grond lag. [slachtoffer] stond volgens mij boven hem maar zat volgens mij niet op hem. (…) Ik zag [slachtoffer] naar beneden slaan (…)’.
Verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij vastgehouden werd terwijl hij op de grond lag. Hij werd bang en had het gevoel dat hij er niets tegen kon doen. Hij heeft op dat moment het mes uit zijn zak gepakt en daarmee een beweging gemaakt naar [slachtoffer] .
Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard in fase 2 wel te hebben gevochten, maar zegt dat dit met één van de collega’s van [slachtoffer] was en dat hij niet meer weet hoe dit is verlopen. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] op de grond lag met zijn armen over zijn hoofd heen. Het was twee tegen een, de kleine man (de rechtbank begrijpt: getuige [collega 1] ) en [slachtoffer] tegen [verdachte] . [verdachte] lag op de grond, [slachtoffer] stond of zat boven op hem en haalde uit naar zijn hoofd. De kleine man stond ernaast en was agressief. Daarna heeft [medeverdachte 1] bloed gezien bij [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat drie mannen die andere jongen (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) in elkaar aan het slaan waren en trappen op zijn hoofd.
De getuige NN heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er bouwvakkers vanaf de parkeerplaats aankwamen en dat ze allemaal met elkaar in gevecht gingen. Hij verklaart: ‘Ik zag dat er een jongetje op de grond lag en ik zag dat er een bouwvakker op het jongetje zat of hij hield hem tegen de grond. Er kwam nog een bouwvakker bij. De bouwvakkers sloegen en schopten het jongetje (…)’.
De rechtbank hecht eraan de verklaring van getuige [getuige 4] te benoemen. Zijn verklaring dat een jongen tijdens fase 2 een slaande beweging richting een “bouwvakker” maakte en hem raakte ter hoogte van zijn borst waardoor hij viel, wordt niet ondersteund door een van de overige bewijsmiddelen. In de vele verklaringen is dit een volledig opzichzelfstaande verklaring waarvan in het geheel niet duidelijk is over welke verdachte dit zou gaan en of het gaat om [slachtoffer] of een collega van hem. Dit kan ook niet worden afgeleid aan de hand van de overige stukken in het dossier. De beschrijving van het moment past in elk geval niet bij het moment dat [slachtoffer] door verdachte [verdachte] met het mes is geraakt. De rechtbank gaat er vanuit dat dit moet zijn gebeurd op het moment dat [verdachte] op de grond lag en [slachtoffer] boven hem stond of zat. De verklaring van verdachte [verdachte] wordt op dit punt namelijk voldoende ondersteund door de overige verklaringen in het dossier. De verklaring van getuige [getuige 4] biedt dan ook geen bewijs voor enige ten laste gelegde geweldshandeling.
Tussenconclusie – fase 2
De rechtbank stelt op grond van al het voorgaande vast geen geweldshandelingen zijn vast te stellen in fase 2 die zijn gepleegd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ten aanzien van [medeverdachte 1] geldt dat hij weliswaar zelf heeft verklaard met iemand te hebben gevochten, maar de rechtbank stelt vast dat op geen enkele manier duidelijk geworden met wie dat was of welke geweldshandelingen daarbij zijn verricht. Geen van de collega’s van [slachtoffer] verklaart immers over een geweldshandeling door [medeverdachte 1] tegen henzelf of [slachtoffer] . Wel is vast komen te staan dat [verdachte] [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden.
De rechtbank weegt bij het voorgaande mee dat de collega’s van [slachtoffer] in hun verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris niet hebben verklaard dat een van de drie verdachten de geweldshandelingen zoals deze ten laste zijn gelegd tegen hen of [slachtoffer] hebben verricht ten tijde van fase 2. Zij verklaren, zoals hierboven specifiek is weergegeven, uitsluitend over de door henzelf jegens de drie verdachten verrichte geweldshandelingen. Ook de onafhankelijke getuigen verklaren onvoldoende specifiek over welke geweldshandelingen de verdachten in deze fase zouden hebben verricht.
Eerdergenoemde onafhankelijke getuigen hebben in hun verklaringen onder andere gesproken over “een vechtpartij”, “een mierenhoop”, “een grote vechtpartij”, “allemaal met elkaar in gevecht”, “geweldshandelingen door alle drie de jongens” en “er werd over en weer geprobeerd te slaan, te trekken en te duwen”. Dat zijn voor de rechtbank onvoldoende duidelijke beschrijvingen om op grond daarvan vast te stellen dat daarmee de ten laste gelegde geweldshandelingen door de verdachten worden bedoeld. Het is immers denkbaar dat als een getuige het filmfragment van fase 1 heeft waargenomen, deze zal spreken over een vechtpartij en gelet op het zeer korte tijdsverloop alle daarop volgende handelingen als één geheel beschouwt. Bovendien is het ook denkbaar dat op het moment dat commotie en bewegingen worden waargenomen terwijl mensen dicht op elkaar staan en er geweld zichtbaar is, de conclusie wordt getrokken dat iedereen bij het gevecht betrokken is en een rol heeft. Op basis van deze algemene beschrijvingen, in het licht van de verklaringen van de collega’s van [slachtoffer] waarin zoals meermaals overwogen geen enkele concrete ten laste gelegde geweldshandeling van de verdachten richting de collega’s zelf wordt genoemd, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachten daadwerkelijk geweldshandelingen hebben verricht in fase 2, met uitzondering van het steken door [verdachte] .
Conclusie over geweldshandelingen in fase 1 en 2
Resumerend stelt de rechtbank vast dat in fase 1 verdachte [medeverdachte 1] één van de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht. Ten aanzien van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 2] zijn in fase 1 geen verrichte geweldshandelingen vast te stellen. In fase 2 is vast te stellen dat verdachte [verdachte] één van de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht. Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] zijn in fase 2 geen verrichte geweldshandelingen vast te stellen.
Zijn de vastgestelde geweldshandelingen van verdachten te kwalificeren als openlijk geweld?
Om tot een openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht te komen, dient allereerst te worden vastgesteld dat door de verdachten geweldshandelingen zijn verricht en deze in vereniging hebben plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande kan de rechtbank twee geweldshandelingen vaststellen: de klap van [medeverdachte 1] tegen het hoofd van [slachtoffer] nadat laatstgenoemde een kopstootbeweging had gemaakt, en het steken door [verdachte] .
Om dat te kunnen beoordelen neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals hierboven is omschreven, twee verschillende momenten moeten worden onderscheiden waarop geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Fase 1: de aanleiding van het incident tussen [slachtoffer] en de verdachten en het fysieke contact tussen hen nadat de kopstoot(beweging) door [slachtoffer] is gemaakt, zoals dat in het filmpje is vastgelegd. Fase 1 eindigt nadat het filmpje is gestopt. Op dat moment staan namelijk alle verdachten op afstand van [slachtoffer] en is geen sprake van fysiek contact tussen de verdachten en [slachtoffer] . Het conflict had op dat moment kunnen stoppen. Fase 2 start op het moment dat de collega’s van [slachtoffer] zich bij verdachten en [slachtoffer] voegen, daarmee de samenstelling van de groep verandert en verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de grond worden gewerkt. Deze fase eindigt nadat het slachtoffer [slachtoffer] ineenzakt en verdachten wegrennen.
In vereniging
Nu in fase 1 een geweldshandeling van verdachte [medeverdachte 1] kan worden vastgesteld en in fase 2 een geweldshandeling van verdachte [verdachte] , ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachten opzet op het
in verenigingplegen van openlijk geweld hebben gehad. Het enkele deel uitmaken van een groep van twee of meer personen op een moment dat geweld wordt gepleegd, is immers niet voldoende. Er dient een voldoende wezenlijke of significante bijdrage te zijn geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die zijn vastgesteld los van elkaar dienen te worden beoordeeld, omdat deze door twee verschillende verdachten in elk een andere fase hebben plaatsgevonden. Niet is komen vast te staan dat de andere verdachten over en weer hebben bijgedragen aan die twee geweldshandelingen. De klap die [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] heeft gegeven in fase 1 kwalificeert mogelijk wel als een mishandeling door [medeverdachte 1] , maar die is niet tenlastegelegd en deze klap kan niet worden toegerekend aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] . Zij hebben immers geen opzet gehad op dat geweld en daar ook geen wezenlijke bijdrage aan geleverd of anderszins deel van uitgemaakt. Het mogelijk op vervelende manier naroepen van [slachtoffer] kort voor de confrontatie tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] is daarvoor onvoldoende. Na fase 1 was een moment dat geen contact was tussen [slachtoffer] en verdachten en zoals al overwogen had het hier kunnen stoppen. Dat er vervolgens verder geweld heeft plaatsgevonden is het gevolg van de aanval door de collega’s van [slachtoffer] en [slachtoffer] zelf op verdachten. Weliswaar hadden verdachten, zoals de officier van justitie heeft willen aantonen met een overzichtsfoto ter zitting, de ruimte om weg te lopen, maar zij hadden daartoe geen gelegenheid omdat de collega’s van [slachtoffer] aan kwamen rennen waarna deze collega’s direct geweld pleegden. Ook uit deze gang van zaken volgt dat verdachten geen opzet hadden om gezamenlijk geweld te plegen richting [slachtoffer] en zijn collega’s, maar dat zij geconfronteerd werden met een aanval op henzelf.
Het steken door verdachte [verdachte] kan niet aan verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden toegerekend. Uit geen van de bewijsmiddelen volgt dat zij wisten dat verdachte [verdachte] een mes bij zich droeg of dat zij rekening hadden moeten of kunnen houden met het feit dat verdachte [verdachte] [slachtoffer] zou steken. Zij hebben daar ook geen wezenlijke bijdrage aan gehad, nu niet is vastgesteld dat zij enige rol hebben gehad in het geweld in fase 2.
Dit betekent dat de openlijke geweldpleging in vereniging niet kan worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Doodslag
De rechtbank verwijst voor de vaststelling van de feiten naar hetgeen hiervoor is overwogen. Op grond daarvan is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Toen verbalisanten na het incident ter plaatse kwamen, zagen zij bloed door de kleding van [slachtoffer] komen en zagen zij ter hoogte van zijn linker tepel een verwonding. Het slachtoffer is gereanimeerd en met de ambulance naar het AMC gebracht. In het AMC is het slachtoffer diezelfde avond overleden. Uit onderzoek blijkt dat het slachtoffer drie keer is geraakt met een mes, hij heeft één oppervlakkige snijwond aan de linker bovenarm en twee steekwonden (een in de linker onderarm en een in de linker borst). Het slachtoffer is komen te overlijden door het steekletsel in de borst links met perforatie van het hart.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [slachtoffer] . Dit behoeft een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde echter niet in de weg te staan als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] en verdachte zich op een kleine afstand van elkaar bevonden, omdat [slachtoffer] verdachte op de grond hield en vlak boven hem hing. Het dossier bevat een beschrijving inclusief foto’s van het mes dat verdachte heeft gebruikt. Door met een dergelijk mes onder de omschreven omstandigheden een stekende of zwaaiende beweging in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] te maken heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] op zo’n wijze zou raken dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. Dat verdachte in paniek was en niet de bedoeling had en zelf ook niet door zegt te hebben gehad dat hij [slachtoffer] met het mes heeft geraakt, doet daar niets aan af. Vaststaat immers dat [slachtoffer] met het mes dodelijk is geraakt. De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] .
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 januari 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door voornoemde [slachtoffer] in de borst te steken met een mes.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

6.1.
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en daarop noodzakelijkerwijs zichzelf heeft verdediging met grote paniek en angst.
6.2.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat het beroep van verdachte op noodweer(exces) daarom niet kan slagen. De officier van justitie heeft – zoals dat uitgebreid in het schriftelijk requisitoir is toegelicht en hier kort zakelijk weergegeven – ter onderbouwing daarvan naar voren gebracht dat de drie verdachten degenen zijn geweest die de confrontatie hebben opgezocht en [slachtoffer] hebben nagepraat. De drie verdachten hadden eenvoudig weg kunnen lopen. Ook was het geweld dat tegen [verdachte] werd uitgeoefend volgens de officier van justitie beperkt en de kopstoot tegen verdachte [medeverdachte 1] (indien raak), licht. Verdachte had om hulp kunnen roepen of 112 kunnen bellen. De officier van justitie gaat daarbij uit van het scenario dat verdachte nog stond toen hij het mes pakte en in plaats daarvan had kunnen wegrennen.
6.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk is. De gedraging moet zijn ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’, waarmee zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking worden gebracht. De subsidiariteits- en de proportionaliteitseis hebben betrekking op de vraag of verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en of ook de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals die eerder onder rubriek 4 zijn vastgesteld. Op basis van het scenario waar de rechtbank vanuit gaat (en dat dus anders is dan waar de officier van justitie vanuit gaat), is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft zich in fase 1 willen onttrekken aan de situatie. Hij is losgekomen uit de greep van [slachtoffer] en stond op afstand van [slachtoffer] te kijken naast getuige NN. De collega’s van [slachtoffer] komen dan van de andere kant aangesneld en vallen de verdachte en zijn medeverdachten aan. [slachtoffer] en verdachte zelf belanden vervolgens op de grond door [slachtoffer] en/of zijn collega’s. Verdachte had op dat moment geen mogelijkheid om weg te rennen van [slachtoffer] en zijn collega’s. Hij lag op de grond en werd op de grond gehouden. De rechtbank merkt daarbij ook op dat verdachte aanzienlijk kleiner van stuk is dan [slachtoffer] was. Verdachte heeft verklaard dat hij zich tevergeefs heeft willen loswringen uit de greep van [slachtoffer] en daarbij ‘laat los, laat los’ heeft geroepen. Tegelijkertijd werd hij geslagen door [slachtoffer] en getrapt tegen zijn hoofd door getuige [collega 1] . Er was op dat moment dus geen reële mogelijkheid voor verdachte om weg te komen. Het is gelet op die omstandigheden aannemelijk dat de verdachte vreesde (en ook mocht vrezen) dat het geweld niet zomaar zou stoppen. In een korte periode was het geweld immers alleen maar toegenomen en hadden de collega’s van [slachtoffer] zich op gewelddadige wijze in de situatie gemengd. Gelijk bij zijn eerste verhoor heeft verdachte verklaard dat omstanders niets deden en hij dacht weg te moeten komen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , maar ook door de verklaring van getuige [collega 4] . Verdachte heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vervolgens het mes heeft getrokken om zichzelf te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door [slachtoffer] en getuige [collega 1] . Dit moment moet gelet op de getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachten van zeer korte duur zijn geweest. Het steken is immers niet door één van de getuigen of medeverdachten waargenomen. Voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. De volgende vraag is dan of de wijze van verdedigen door verdachte (pakken van mes en zwaaiende of stekende bewegingen maken) in een redelijke verhouding staat tot de aanval op hem door [slachtoffer] en zijn collega’s.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verdachte een mes bij zich droeg zeer kwalijk is. Het dragen van messen door met name jongeren is een groot maatschappelijk probleem. Messen worden, ook als dat niet de intentie is, gebruikt met enorme gevolgen voor anderen. Zoals dat ook in deze zaak pijnlijk duidelijk is geworden. Dat verdachte geen enkele weet had van het bezit van het mes op die dag vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De reden waarom verdachte het mes bij zich had blijft daardoor onbekend en de rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij daar geen openheid over heeft gegeven. Dat het kwalijk is dat verdachte een mes bij zich droeg maakt echter niet dat om die reden alleen al geconcludeerd kan worden dat het gebruik daarvan in alle omstandigheden onrechtmatig is. Dat dient per geval beoordeeld te worden, zo ook in deze zaak, waarbij zeer strenge eisen gelden voor het beoordelen of sprake is van een noodweersituatie. De rechtbank verwijst hiertoe ook naar jurisprudentie, zoals het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3677. Kijkend naar de omstandigheden (zoals hierboven uiteengezet) waaronder verdachte het mes heeft gebruikt, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte heeft aangetoond dat voor hem op dat moment geen alternatief bestond om een minder zwaar middel te gebruiken. Op een andere manier los proberen te komen en roepen om hulp is immers onvoldoende gebleken om het heftige geweld jegens hem af te wenden. Wegkomen kon niet en de omstanders (die wel aanwezig waren) schoten niet te hulp. Ook de medeverdachten konden verdachte niet helpen of hebben dat in elk geval op dat moment niet gedaan. Dat de coffeeshopmedewerkers het geweld mogelijk kort daarna hadden kunnen stoppen was op dat moment niet te voorzien voor verdachte. Het beroep op noodweer slaagt derhalve.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] (moeder van het slachtoffer) vordert € 18.466,23 aan materiële schadevergoeding en € 42.500,- aan immateriële schadevergoeding (€ 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 7.905,- aan proceskosten.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 2]
De benadeelde partij [nabestaande 2] (broer van het slachtoffer) vordert € 5.500,- aan materiële schadevergoeding en € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 3]
De benadeelde partij [nabestaande 3] (vader van het slachtoffer) vordert € 11.285,36 aan materiële schadevergoeding en € 42.500,- aan immateriële schadevergoeding (€ 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande 4]
De benadeelde partij [nabestaande 4] (oom van het slachtoffer) vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 4.596,- aan proceskosten, overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
Ten aanzien van de benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V.
De benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V. vordert € 82.391,46 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de vorderingen grotendeels dienen te worden toegewezen.
De raadsman van verdachteheeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbankzal alle benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Het ten laste gelegde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, wordt niet als strafbaar feit aangemerkt zodat van oplegging van een straf of maatregel of toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142773;
  • 1 STK Handschoen, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142786, blauw, merk: The North Face;
  • 1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142788, zwart, merk: The North Face;
  • 1 STK Boksbeugel, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142774;
  • 1 STK Trui, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142781, wit;
  • 1 STK Shirt, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142782;
  • 1 STK Pet, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142783;
  • 1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142784;
  • 1 STK GSM, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142709, zwart, merk: Apple;
  • 1 STK Jas van SO, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142778, zwart;
  • 1 STK Schoenen, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142779;
  • 1 STK Broek, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142780.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat het onder verdachte in beslag genomen mes en de boksbeugel moeten worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat moet worden beslist tot teruggave, tenzij sprake zal zijn van hoger beroep zodat in het belang van de waarheidsvinding de goederen aan de zijde van het OM dienen te blijven.
De raadsman van verdachteheeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen goederen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft
de rechtbankvastgesteld dat met behulp van het mes het ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is begaan en dat voornoemd voorwerp en de boksbeugel voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De rechtbank zal dan ook de onttrekking aan het verkeer van voornoemde wapens gelasten. De rechtbank is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de kledingstukken en de GSM, moeten worden teruggegeven aan/bewaard ten behoeven van de rechthebbende, omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij en
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard. Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte,
[verdachte], van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen:
  • 1 STK Handschoen, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142786, blauw, merk: The North Face;
  • 1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142788, zwart, merk: The North Face;
  • 1 STK Trui, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142781, wit;
  • 1 STK Shirt, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142782;
  • 1 STK Pet, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142783;
  • 1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142784;
  • 1 STK GSM, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142709, zwart, merk: Apple;
  • 1 STK Jas van SO, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142778, zwart;
  • 1 STK Schoenen, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142779;
  • 1 STK Broek, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142780.
Verklaart aan het verkeer onttrokkende volgende voorwerpen:
  • 1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142773;
  • 1 STK Boksbeugel, omschrijving: PL1300-2022011405-G6142774.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 3]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [nabestaande 4]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij Uitzendbureau HET B.V.
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam, 24 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1842, rov. 2.1 tot en met 2.1.2.