ECLI:NL:GHAMS:2021:3677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
23-001823-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na geslaagd beroep op noodweer in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor poging tot moord en zware mishandeling na een steekincident op 11 januari 2020 in Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem had veroordeeld tot jeugddetentie. Tijdens de zitting in hoger beroep werd door de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer had gehandeld. De advocaat-generaal stelde dat het beroep op noodweer verworpen moest worden, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en een onafhankelijke getuige, die het incident had waargenomen, in overweging genomen. De getuige verklaarde dat de verdachte werd aangevallen door twee jongens, terwijl de verdachte zelf verklaarde dat hij zich verdedigde tegen een aanval. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuige en de verdachte elkaar ondersteunden en dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij niet kon ontsnappen aan de aanval en dat zijn reactie met het mes proportioneel was in verhouding tot de aanval.

Daarom oordeelde het hof dat het bewezenverklaarde niet strafbaar was en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001823-21
datum uitspraak: 25 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-011036-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkend dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde] met een (uitklap)mes in de zij, althans in het middenrif heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een messteek in de zij en/of (zwaar) letsel in de vorm van een perforatie in de nier, heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] met een (uitklap)mes in de zij, althans in het middenrif, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde] te steken en/ofte snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde] met een (uitklap)mes in de zij, althans in het middenrif, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde] met een uitklapmes in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, bestaande uit het slaan van de verdachte door de aangever en een onbekend gebleven derde persoon. Daartegen heeft de verdachte zich verdedigd door de aangever direct in zijn zij te steken. De advocaat-generaal meent dat de verdachte daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
Op 11 januari 2021 heeft er bij [motel] op de [adres 2] in Amsterdam een gewelddadig treffen plaatsgevonden, waarbij in ieder geval de verdachte en de aangever [benadeelde] waren betrokken. Daarbij heeft die laatste een drie centimeter diepe steekwond in de linkerzij opgelopen, waardoor zijn nier is geraakt. Over de precieze toedacht hebben zij verklaringen afgelegd die tegenover elkaar staan.
De verdachte heeft op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep kort gezegd verklaard dat hij op de bewuste avond met een Nederlandse jongen had afgesproken voor [motel] om hem hasj te verkopen. Nadat hij daar op de step naartoe was gegaan werd hij aangevallen en ‘in elkaar geslagen’ door twee personen, een Afrikaans uitziende jongen (het hof: de aangever) en een (het hof: onbekend gebleven) Marokkaanse jongen. Meer specifiek werd hij bij de kraag gepakt en flink (met de vuist) in zijn gezicht en op zijn hoofd geslagen en ook getrapt. Hoewel hij ‘superangstig’ was en hij probeerde weg te rennen, lukte dat niet, omdat de jongens hem stevig vasthadden. Hij heeft toen een opvouwbaar mes uit zijn zak weten te pakken, deze opengeklapt en daarmee op borsthoogte zwaaiende bewegingen gemaakt om ‘te overleven’, waarop de jongens zijn weggerend. Dat de verdachte met het mes iemand heeft geraakt, heeft hij toen niet gemerkt en was ook niet zijn bedoeling. Hij hoorde dat pas achteraf. Volgens de verdachte wilden de twee jongens met hun actie zijn hasj afpakken.
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij een rondje in de buurt aan het lopen was, toen hij voor [motel] een jongen met een step (het hof: de verdachte) zag staan die een glimmend voorwerp van twintig centimeter – naar hij dacht: een mes – in zijn rechterhand had en direct op hem kwam aflopen. Na een gevecht waarbij over een weer is geslagen en geschopt, zijn de twee door een man (het hof: na te noemen getuige [getuige]) uit elkaar gehaald. Daarna zag hij dat de jongen weer naar hem toe kwam, opnieuw met het glimmende voorwerp in de hand. Vervolgens heeft die jongen zijn arm naar de aangever uitgestrekt, waarna hij voelde dat hij werd gestoken in zijn linkerzij. Tegenover de rechter-commissaris heeft de aangever verklaard dat hij bij het gevecht in zijn eentje was en dat hij dat zeker weet.
Bij de beoordeling van deze twee lezingen neemt het hof de verklaringen die zijn afgelegd door politieambtenaar [getuige], de enige (onafhankelijke) getuige van het incident, als ijkpunt. Deze heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat een jongen met een step (het hof: de verdachte) en twee andere jongens – een donkergetinte jongen (het hof: de aangever) en een licht getinte jongen – om elkaar heen draaiden en dat de jongen met de step op enig moment door de twee andere jongens werd aangevallen. Hij heeft toen ‘kappen’ geroepen, waarna hij de donkergetinte en de licht getinte jongen in verschillende richtingen zag weglopen. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij benadrukt dat het ‘twee tegen één, dus tegen die jongen van de step’ was en dat hij niet heeft gezien dat de betrokkenen iets in hun handen hadden.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de aangever niet met die van [getuige] stroken. Immers, [getuige] is er stellig in dat de ‘jongen van de step’ werd aangevallen door
tweejongens. Daarnaast kan uit zijn verklaring worden opgemaakt dat hij niet heeft gezien dat de ‘jongen van de step’ met een enig (glimmend) voorwerp op de aangever is afgekomen, laat staan tot twee maal toe. Nu de aangever voorts (om hem moverende redenen) heeft geweigerd om over de gang van zaken nadere vragen van de politie, de rechter-commissaris, de rechtbank en de raadsheer-commissaris te beantwoorden, acht het hof zijn verklaringen ongeloofwaardig en stelt deze terzijde.
De verklaringen van de verdachte komen behoorlijk goed overeen met hetgeen [getuige] heeft gezien en passen bovendien bij de verkleuring en de zwelling van het jukbeen die tijdens verhoor bij hem zijn vastgesteld. Bij die stand van zaken kunnen zijn verklaringen dus niet voor onaannemelijk worden gehouden. Dat wordt niet anders doordat de verdachte aanvankelijk tegenover de politie niets over de hasjdeal heeft verklaard en toen heeft gesuggereerd dat het de twee jongens om zijn fonkelnieuwe step te doen was. Voor het spreken van die onwaarheid heeft hij een plausibele uitleg gegeven. Verder heeft hij vanaf zijn politieverhoor naar de kern genomen steeds consistent heeft verklaard over de gewelddadigheden die hebben plaatsgehad en heeft hij tegenover de rechter – met zijn verklaring over de hasjdeal – in zekere zin ook zichzelf belast. Het hof betrekt diens hiervoor samengevatte verklaringen dan ook bij de verdere beoordeling van het beroep op noodweer en neemt die tot uitgangspunt. In het verlengde daarvan neemt het hof, anders dan de advocaat-generaal, als vaststaand aan dat de verdachte tijdens het maken van de zwaaiende bewegingen met het mes met kracht het mes in de linkerzij van het lichaam van de aangever heeft gestoken, mede omdat dit past bij de plaats en diepte van de door de aangever opgelopen steekwond.
Op basis de verklaringen van de verdachte en [getuige] is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen. Er is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat de verdachte zich – gelet op de snelheid waarmee de onverhoedse aanval op hem is ingezet en zijn opponenten in overtal waren – niet aan de aanval heeft kunnen en behoeven onttrekken: de verdachte was alleen en werd besprongen en flink mishandelend door twee jongens, terwijl hij (stevig) werd vastgepakt, zodat er op dat moment geen reële mogelijkheid voor hem was om weg te komen. Het is voorts aannemelijk dat de verdachte vreesde (en ook mocht vrezen) dat het geweld niet zomaar zou stoppen. Het vervolgens pakken van en zwaaien met het mes in de richting van (onder andere) de aangever merkt het hof aan als een als verdedigende handeling die niet in een onredelijke verhouding staan tot de agressieve aanval van zijn belagers, zodat eveneens is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Het beroep op noodweer slaagt derhalve. Nu het bewezenverklaarde niet strafbaar is, zal de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 4.934,95. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het hof dezelfde beslissing op de vordering dient te nemen als de rechtbank heeft genomen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, zodat van oplegging van een straf of maatregel of toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 november 2021.
Mr. A.W.T. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]