ECLI:NL:RBAMS:2023:1515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13.279084-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2000, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in wapens, en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 december 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. M.J.R. Roethof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB een voldoende omschrijving van de feiten bevat en dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de Overleveringswet vallen. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in België, wat een belangrijke overweging is bij de beslissing over de overlevering. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en zal deze opnieuw beoordelen binnen een termijn van 60 dagen, waarbij de omstandigheden in België opnieuw in overweging worden genomen.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 60 dagen verlengd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland, uiterlijk 14 dagen voor 28 maart 2023. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M.C.M. Hamer, en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, in aanwezigheid van griffier mr. K. Spanjaart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.279084-22
RK nummer: 22/4657
Datum uitspraak: 4 januari 2023
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 31 oktober 2022 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 oktober 2022 door de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding van de onderzoeksrechter van 29 oktober 2022 met kenmerk OR A. Gieselink 2022/206.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de feiten niet genoegzaam omschreven zijn. De omschrijving van de getuigenverklaringen is onduidelijk en het is niet duidelijk of de opgeëiste persoon als dader, medepleger of medeplichtige wordt gezien.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van het strafbare feit bevat. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon wordt verdacht van het teweegbrengen van een ontploffing, deelneming aan een criminele organisatie en inbreuk op de wapenwet, zoals - inclusief pleegdatum en pleegplaats - is omschreven in onderdeel e) van het EAB. De omschrijving van het feit is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en of de nalevering van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De omschrijving van het feit in het EAB voldoet dan ook aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW en is daarmee genoegzaam. Het is niet aan deze rechtbank om een oordeel over het redelijk vermoeden van schuld of het bewijs te vellen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1, 6 en 28, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit. Nu dit standpunt niet is onderbouwd, ziet de rechtbank geen grond om hierop in te gaan.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings Antwerpen heeft per brief van 9 november 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Belgische onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Evenredigheid van het EAB

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek niet evenredig is. De uitvaardigende justitiële autoriteit had andere, minder ingrijpende middelen kunnen toepassen ten behoeve van de strafrechtelijke vervolging van de opgeëiste persoon in België. Zij had bijvoorbeeld een Europees onderzoeksbevel (EOB) kunnen uitvaardigen.
Daarbij is de overlevering in het concrete geval van de opgeëiste persoon onevenredig, nu overlevering naar België langdurige voorlopige hechtenis onder onmenselijke en vernederende detentieomstandigheden tot gevolg zal hebben. Zeker gezien de jonge leeftijd van de opgeëiste persoon, die werkt, naar school gaat en de zorg voor zijn moeder draagt, is dit onwenselijk. Om deze reden moet de overlevering geweigerd worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardiging van het EAB niet onevenredig is. Het EAB is uitgevaardigd om de opgeëiste persoon te kunnen vervolgen. Een EOB is daarvoor niet voldoende.
Daarnaast zijn de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet dusdanig dat ze aan overlevering in de weg staan.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [4] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in dit geval geen sprake.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw met betrekking tot het concrete geval van de opgeëiste persoon, overweegt de rechtbank dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België een beperking van zijn recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Zulk soort bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft betoogd dat geen gevolg aan het overleveringsverzoek moet worden gegeven, omdat sprake is van een individueel reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling. Nu niet de verwachting bestaat dat de omstandigheden voor een eventuele overlevering nog zullen wijzigen kan de rechtbank nu al geen gevolg geven aan het EAB.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 december 2022 [5] geoordeeld dat er thans een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor alle gedetineerden in België. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de eerdere algemene detentie-garantie, die vooral betrekking heeft op de
personal spacevan 3 m2 - in combinatie met de ‘grondslapersproblematiek’ - en de sanitaire omstandigheden, niet langer toereikend is.
Er is dus sprake van een individueel reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon. De mogelijkheid bestaat echter dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. [6]
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat geen gevolg geven aan het EAB op dit moment nog niet aan de orde is. De rechtbank zal de beslissing over de overlevering daarom aanhouden en op de volgende zitting onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen. Binnen deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld.
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België).
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
uiterlijk 14 dagen vóór 28 maart 2023, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW