7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsstraf en vrijheidsbenemende maatregel het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2021 tot 9 februari 2022 telkens op grove, discriminerende en zeer gewelddadige wijze uitgelaten over Joodse en gekleurde mensen. Dit deed hij in openbare Telegram groepen en op openbare videochatwebsites ten overstaan van vreemden. Daarbij valt op dat verdachte ook videochatgesprekken had met jongeren en deze vreselijke uitlatingen ook tegen hen deed. Bovendien maakte hij clips van de videochatgesprekken en verspreidde hij deze in de openbare Telegram groepen. De uitlatingen die door verdachte zijn gedaan zijn beledigend en zeer kwetsend voor Joodse en gekleurde mensen. Daarnaast wordt hiermee discriminatie in de hand gewerkt. Discriminatie zorgt voor uitsluiting van mensen en past niet binnen onze democratische rechtsstaat. De gelijkheid tussen mensen is immers een van de kernwaarden van onze samenleving.
Ook heeft verdachte in een Telegram groep waarin extreemrechtse en antisemitische berichten werden uitgewisseld de volgende berichten gestuurd: “
If he was really based he’d get a teal weapon and start real shit” en “
Blow up a synagogue of Satan”. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan opruiing tot een terroristisch misdrijf. De omstandigheid dat verdachte deze uitlatingen juist heeft gedaan in een groep waarin extreemrechtse en antisemitische berichten worden verstuurd kan ertoe leiden dat hij anderen op het idee brengt dergelijke aanslagen te plegen. Bovendien voeden uitlatingen als deze de angst voor terroristische misdrijven in de samenleving. In een Telegramgroep, in een gesprek over het creëren van onrust in Den Haag (in verband met een persconferentie over de coronamaatregelen), stuurde verdachte een afbeelding met instructies voor het maken van een molotovcocktail. Hij heeft daarmee opgeruid tot geweld tegen het openbaar gezag. Dat dit op anderen serieus is overgekomen blijkt wel uit de omstandigheid dat hiervan melding is gemaakt bij de politie.
Verdachte heeft ook een vuurwapen gemaakt met behulp van een 3D-printer en heeft munitie besteld en met het wapen afgevuurd op de openbare weg. Verdachte wist dat dit strafbaar was. Het voorhanden hebben van wapens en munitie levert een groot gevaar op voor de samenleving, omdat door het ongecontroleerde bezit daarvan gemakkelijk dodelijk letsel kan worden toegebracht. Hierdoor worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich aan deze feiten heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf mee dat dezelfde strafbare gedragingen van verdachte door de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd verschillende strafbare feiten opleveren en dat daardoor sprake is van eendaadse samenloop.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met justitie wegens soortgelijke feiten.
Door een duidingsdeskundige is onderzoek gedaan naar de achtergrond van de uitlatingen die door verdachte zijn gedaan. In het duidingsrapport van 20 december 2022 staat:
“Verdachte heeft extremistische ideeën. Hij stelt dat er een wij-groep bestaat die in zijn voortbestaan wordt bedreigd. Deze dreiging komt voort uit een duidelijk gedefinieerde zij-groep, namelijk de Joodse elite. Deze ‘zij’ bedreigt de ‘wij’ in haar voortbestaan door omvolking. Volgens de online uitingen van verdachte gaat er een rassenoorlog plaatsvinden waarbij de ‘wij’ kan gaan afrekenen met de kwaadaardige ‘zij’. Verdachte heeft zich hierop voorbereid door het preppen en het zelf vervaardigen van een vuurwapen. Verder heeft hij zich online uitgesproken over het gebruik van geweld, dat past geheel binnen het narratief van het rechts-extremisme. Het lijkt onwaarschijnlijk dat verdachte de uitspraken heeft gedaan vanuit humor en hij het dus niet echt meende. Er bestaat namelijk weinig onderscheid in het doelwit van zijn grappen. Ook stroken zijn grappen consequent met de ideologie die hij uitdraagt.”.
Door een psycholoog en psychiater is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte.
In het rapport van de psycholoog van 5 juli 2022 staat:
“Uit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, en zijn er enkele signalen voor een depressief toestandsbeeld. Verdachte heeft zich ontwikkeld tot een man die wantrouwend en met een zekere mate van achterdocht in het leven staat. Omdat het hem ontbreekt aan een stevige basis (in de hechting), mogelijk door problemen in de vroege ontwikkeling gezien de zorgelijke thuissituatie bij zijn moeder, is sprake van identiteitsproblemen. Hij heeft moeite sociale aansluiting te vinden en heeft een zeer beperkt netwerk. Hij overdekt deze kwetsbaarheid met een enigszins superieure zelfpresentatie, wat in feite zelfbehoud tot doel heeft. Het gebrek aan aansluiting en het zich niet gezien voelen, leidt tot frustratie en ontevredenheid. Het is niet helemaal duidelijk of hij snel te beïnvloeden is door zijn omgeving: verdachte lijkt informatie ook enigszins te manipuleren en de betrouwbaarheid ervan blijft niet duidelijk. Hij probeert problemen actief aan te pakken, maar het ontbreekt hem aan energie en hij kampt met somberheidsgevoelens. Een en ander is echter onvoldoende om op dit moment met zekerheid een depressieve stoornis vast te stellen en het is niet duidelijk of in dat geval sprake is van een reactie op de voorlopige hechtenis of dat hier al sprake van was voor zijn aanhouding. Er zijn bij verdachte persoonlijkheidsproblemen uit diverse clusters aanwezig: er is in enige mate sprake van paranoïde trekken (wantrouwen naar zijn partner, overheden, “het systeem” en bepaalde bevolkingsgroepen), schizoïde trekken (geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen, onverschillig lijken ten opzichte van kritiek van anderen) en narcistische trekken (opgeblazen gevoelens van eigen belangrijkheid, gebrek aan empathie, afgunstig op anderen) en dwangmatige trekken (excessieve preoccupatie met werk en hobby’s, geld vooral uitgeven ten behoeve van toekomstige catastrofes, perfectionistisch in moeten afronden van zijn taken (vooral hobby’s)). Concluderend kan gesteld worden dat sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, schizoïde, narcistische en dwangmatige trekken. […] Hiervan was sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek en daarbij specifiek het onderliggende gebrek aan identiteit is het aannemelijk dat verdachte niet alleen anderen beïnvloedt op deze manier, maar ook door hen wordt beïnvloed. Hij is iemand die vatbaar is om meegezogen te worden in een fuik van eenzijdige informatie, zoals wel gebeurt op online fora en platforms. Hij is gevoelig voor complottheorieën en zoekt deze actief op, niet beperkt tot ideeën vanuit nationaal socialistische overtuigingen. Hij is in die zin gemakkelijk tot extreme uitingen te verleiden als hem dat oplevert waar hij zo naar verlangt: erkenning en iemand mogen zijn. Verdachte is zich hier ten dele van bewust. Ten aanzien van het ten laste gelegde 1 (aanzetten tot) is de persoonlijkheidsproblematiek aldus in enige mate van invloed geweest op zijn handelen. Ten aanzien van feit 1 wordt geadviseerd verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van feit 2 en feit 3, verboden wapenbezit met terroristisch oogmerk en het vervaardigen van een wapen, kan worden gesteld dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van de gestelde diagnose. Verdachte is wantrouwend en paranoïde, hij bereidt zich in sterke mate voor op rampscenario’s, zoals een kernramp of een oorlog. Verdachte ziet eerder en ernstiger gevaar dan anderen en handelt hiernaar door zich in sterke mate voor te bereiden. Zijn handelen hierin wordt voor een deel bepaald door zijn persoonlijkheidsproblematiek. In geval van een bewezenverklaring van feit 2 en/of feit 3, wordt geadviseerd verdachte dit feit of beide feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Gesteld kan worden dat verdachte sterke ideologische overtuigingen heeft en er gezien zijn complexe persoonlijkheidsproblematiek risico’s zijn op verdere ontsporing waarbij gebruik van geweld niet kan worden uitgesloten. Het is zeer goed denkbaar dat hij geweld zou gebruiken als hij er van overtuigd is dat dit nodig is. Waar deze grens ligt voor verdachte is niet duidelijk. Hij heeft moeite zelf zijn grenzen te definiëren. Concluderend wordt op basis van het dossier, persoonlijkheidsonderzoek, klinisch beeld en de VERA-2R het risico op rechts-extremistisch geweld als matig tot hoog ingeschat. De verhoging komt vooral voort vanuit de combinatie van de persoonlijkheidsstoornis en de mate waarin verdachte overtuigd is van zijn ideologie.
Behandeling van de complexe persoonlijkheidsproblematiek is geïndiceerd, indien nodig ondersteund met medicamenteuze behandeling, bijvoorbeeld ter vermindering van de paranoïde overtuigingen. Indien een of meer feiten bewezen zouden worden verklaard en verdachte een detentiestraf zou worden opgelegd zou wellicht al binnen detentie de behandeling kunnen worden opgestart. Behandeling na een eventuele detentie kan naar inschatting van de rapporteur plaatsvinden in een ambulant kader, waarbij het dan wel nodig is een strikt toezicht op verdachte te houden. Indien beschikbaar is een programma gericht op het deradicaliseren van verdachtes overtuigingen geïndiceerd. Het betrekken van zijn partner, in het geval zij samen verder gaan, zou bij dit gehele traject nodig zijn.
Er is overwogen of een tbs-maatregel in de vorm van een tbs met voorwaarden passend of nodig zou zijn. Enerzijds zijn er de sterke ideologische overtuigingen van verdachte en het matig tot hoge recidive risico, in combinatie met de gestelde persoonlijkheidsstoornis. Anderzijds is verdachte niet eerder voor dergelijke feiten in aanraking gekomen met justitie (alleen voor diefstal als minderjarige en vanwege rijden onder invloed als meerderjarige) en zegt hij open te staan voor behandeling van de persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is in staat een intensieve behandeling te kunnen ondergaan en zich aan afspraken te houden. De verwachting is dat hij dat, indien opgelegd als bijzondere voorwaarde, zou doen. Een langdurig en strikt toezicht is geïndiceerd om verdachte over langere tijd te kunnen monitoren. Het advies is verdachte een (deels voorwaardelijke) detentiestraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meewerken aan behandeling, inzicht geven in internetgebruik en indien mogelijk een langdurige proeftijd op te leggen zodat verdachte over lange tijd gemonitord kan worden”.
In het rapport van de psychiater van 20 januari 2023 staat:
“De persoonlijkheid van verdachte wordt gekenmerkt door rigiditeit. Verdachte is stug en weinig flexibel. Verdachte is tevens consciëntieus en perfectionistisch. De dingen moeten gaan zoals hij het wil. Het geweten is streng met het opleggen van hoge normen voor zowel zichzelf als anderen. Verdachte wordt door deze persoonskenmerken gehinderd in zijn sociaal en relationeel functioneren. Daarbij geeft hij aan er zelf last van te hebben aangezien hij zich door zijn beperkingen nooit echt gelukkig kan voelen. De aanwezige neurotische afweer - met afweermechanismen als rationalisatie, identificatie, terugtrekken en reactieformatie (zie toelichting bij psychiatrisch onderzoek) - lijkt vooral een gevolg te zijn van het veelvuldig gepest in de kindertijd, het opgroeien bij strenge grootouders en ook door op jonge leeftijd als heilsoldaat gevormd te zijn door een sterk normerende omgeving. Verdachte voldoet aan nagenoeg alle criteria voor de diagnose dwangmatige persoonlijkheidsstoornis.
Onderliggend is door affectieve verwaarlozing in de vroege jeugd bij verdachte mogelijk sprake van een borderline persoonlijkheidsorganisatie die door de sterke neurotische afweer minder op de voorgrond staat. Er wordt geen borderline persoonlijkheidsstoornis als diagnose gesteld maar er zijn wel borderline trekken aanwezig. De coping van verdachte doet narcistisch aan en lijkt vooral ter overdekking van zijn lage zelfbeeld. Verdachte tracht stevig over te komen om niet over zich heen te laten lopen. Narcistische persoonlijkheidstrekken kunnen niet worden vastgesteld. Onderzoeker ziet verder geen kenmerken van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Samenvattend wordt bij verdachte als diagnose een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis gesteld. Tevens is sprake van borderline persoonlijkheidstrekken. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een ontwikkelingsstoornis zoals ADHD. Ook voor een autismespectrumstoornis worden weinig suspecte kenmerken gezien, omdat hij in het contact met onderzoeker geen autistische indruk maakt en zijn de spraak en motoriek niet afwijkend zijn. In de kindertijd kon hij normaal spelen met andere kinderen. Wel werd verdachte vroeger op school veel gepest en had hij toen al een verzameldrang. Een autismespectrum kan vooral vanwege dit laatste niet geheel worden uitgesloten, maar lijkt op basis van de gespreksindrukken minder waarschijnlijk. Een (lichte) autismespectrumstoornis kan niet worden vastgesteld maar ook niet geheel worden uitgesloten. Tenslotte was in het verleden sprake van een lichte stoornis in alcoholgebruik.
De gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis heeft niet gemaakt dat verdachte verminderd zicht heeft gehad op de ongeoorloofdheid van zijn handelen. Hij wist of had moeten weten dat de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - in Nederland strafbaar zijn. Op basis van de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis kan onderzoeker geen argumenten bedenken dat hij minder dan de gemiddelde mens in staat zou zijn geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. Ondanks de wat beïnvloedbare, perfectionistische en wat identiteitsloze kanten van verdachte was hij niet beperkt in zijn wilsvrijheid. Verdachte hangt een gewelddadige extremistische ideologie aan. Echter dit staat los van de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten toe te rekenen.
Verdachte scoort op de Vera-2R in totaal een laag-matig risico op het plegen van een aanslag. Er is sprake van verschillende protectieve factoren. De psycholoog die eerder over verdachte rapporteerde kwam uit op een beduidend hoger risico (matig-hoog risico op het plegen van een aanslag). De reden hiervoor is mogelijk dat onderzoeker bij het scoren van de items meer is uitgegaan wat de bijdrage van elk afzonderlijk item is met betrekking tot (specifiek) het risico voor het plegen van een aanslag.
Vanwege het feit dat geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten verdachte toe te rekenen valt vanuit gedragskundig perspectief slechts op terughoudende wijze een klinische inschatting van het recidiverisico te geven. Vanwege de rigiditeit van zijn karakter zal verdachte vermoedelijk vasthouden aan zijn extreem radicale opvattingen. Verdachte zal in het vervolg waarschijnlijk wel meer voorzichtigheid betrachten met het uiten van zijn nazistische ideologie, maar hij zal zonder interventie vermoedelijk een verhoogd risico houden op recidive van aanzetten tot haat, discriminatie en bedreigende leuzen. Het risico op het daadwerkelijk toepassen van geweld kan slechts worden gebaseerd op het gebruik van de Vera-2R (laag-matig risico). Verdachte geeft zelf aan dat hij niet zal overgaan tot het gebruik van geweld terwijl repressie middels geweld en de totale vernietiging van joden juist een belangrijk gegeven is van de nazistische/nationaalsocialistische ideologie die hij aanhangt. Verdachte zegt hierover bij het bespreken van onderhavig rapport: ‘Ik heb nooit gezegd dat ik het helemaal eens ben met het nationaalsocialisme.’
De dwangmatige persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken maakt dat verdachte moeilijk veranderbaar is. Hij geeft ook zelf aan vast te zullen houden aan de ideologie die hij aanhangt. Wel geeft hij aan open te staan voor het volgen van een behandeling die hem wat gelukkiger kan maken. Een duurzame behandeling van de persoonlijkheidsstoornis maakt de kans groter dat hij meer open zal staan om afscheid te nemen van de radicaal-extremistische ideologie die hij aanhangt. Een langer durende ambulante psychotherapeutische behandeling bij een forensische polikliniek wordt om die reden geadviseerd”.
In het rapport van de reclassering van 23 januari 2023 staat:
“Het risico op recidive wordt door OXREC, een actuarieel instrument dat het risico op algemene- en geweldsrecidive binnen twee jaar meet, ingeschat als laag. Het risico op extremistisch geweld wordt op basis van de VERA-2R ingeschat als hoog. Ondanks dat hij meermaals in de huidige setting aangeeft geweld niet te willen gebruiken, kan het niet uitgesloten worden gezien zijn uitlatingen die hij voorafgaand aan zijn aanhouding online heeft gedaan. Het risico op geweldsrecidive wordt door OXREC ingeschat als laag-gemiddeld. Het professioneel oordeel is dat, indien verdachte schuldig wordt geacht, de kans op letselschade hoog is. Verdachte had en werkend wapen voorhanden, had de kennis en capaciteiten om een wapen te produceren, heeft kennis in het gebruik van wapens en toonde actiebereidheid om geweld toe te passen.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelplicht, een locatieverbod en de plicht mee te werken aan een gemeentelijk traject en daarbij een langdurige proeftijd. De geschatte kans op recidive en de grote maatschappelijke impact indien verdachte zijn dreigementen ten uitvoer zou brengen, maakt dat de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de genoemde voorwaarden en het toezicht adviseert.
Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseren wij een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. Dit adviseren wij vanwege de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen die het delict, indien bewezenverklaard, met zich mee had gebracht zonder tijdig ingrijpen van Justitie en het feit dat buiten de huidige detentiesetting moet blijken of verdachte zich gemotiveerd blijft tonen voor hulpverlening”.
De rechtbank stelt vast dat de diagnose van de psycholoog en die van de psychiater in enige mate van elkaar afwijken. Op basis van het voorgaande kan in ieder geval worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. De psychiater heeft geadviseerd de ten laste gelegde feiten, voor zover bewezen verklaard, volledig aan verdachte toe te rekenen, omdat verdachte niet minder dan de gemiddelde mens in staat zou zijn geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en zegt hierover dat de persoonlijkheidsproblematiek in enige mate van invloed is geweest op het handelen van verdachte. De rechtbank vindt vooral van belang of de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis in enige mate verband houdt met de bewezen verklaarde feiten en volgt daarom het advies van de psycholoog. De bewezen verklaarde feiten zullen in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Het valt de rechtbank op dat voor het bepalen van het herhalingsgevaar door de psycholoog, de psychiater en de reclassering de VERA-2R is toegepast en dat zij tot een verschillende inschatting van de recidivekans zijn gekomen. Op zitting is door de psychiater toegelicht dat dit instrument ziet op de kans op het
plegen van een aanslag. Door een verschillende afweging van de verschillende items komt hij uit op een lagere inschatting van deze kans, namelijk laag-matig. De rechtbank volgt de conclusie van de psychiater met betrekking tot het recidiverisico en neemt deze over.
De psycholoog, de psychiater en de reclassering adviseren een deels voorwaardelijke straf met onder meer een ambulante behandelplicht. Verdachte heeft verklaard mee te willen werken aan de bijzondere voorwaarden, zolang hij de vrijheid kan behouden om bepaalde denkbeelden te hebben. Op basis van het voorgaande is ook de rechtbank van oordeel dat verdachte een behandeling zal moeten ondergaan voor zijn persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank vindt dit noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. De behandeling zal naar verwachting de nodige tijd in beslag nemen. Om de kans van slagen te vergroten, zal de rechtbank daarbij een proeftijd van drie jaar opleggen.
Met de bewezen verklaarde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben. Als iemand namelijk door de uitlatingen van verdachte geïnspireerd zou raken een terroristisch misdrijf te plegen, zouden er doden en gewonden kunnen vallen.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de feiten 1 en 4 met extremistische motieven heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank vindt, zoals gezegd, behandeling noodzakelijk en op dit moment is nog onduidelijk hoe die behandeling zal aanslaan. Zij ziet daarin aanleiding om naast de op te leggen gevangenisstraf aan verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen. Het is zowel voor verdachte als voor de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen, van belang dat ook na het verstrijken van de proeftijd mogelijkheden bestaan om te kunnen ingrijpen voor zover daartoe aanleiding bestaat. De rechtbank wijst erop dat het Openbaar Ministerie, de tenuitvoerlegging van de maatregel tezijnertijd zal kunnen vorderen indien het daartoe een noodzaak ziet, waarna een rechter de vordering zal toetsen.
Samengevat vindt de rechtbank op basis van het voorgaande een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar een gepaste straf. Daarbij gelden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en de plicht om mee te werken aan een gemeentelijk traject. Deze bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar. Daarnaast wordt een GVM opgelegd.