ECLI:NL:RBAMS:2023:1362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
13/336003-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en adresinstructie

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, was in Nederland ingeschreven en had een adresinstructie ontvangen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 februari 2023 gehouden, waarbij het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon was aanwezig met zijn raadsman, mr. C. Verrillo, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 6 november 2020 in Nederland is verhoord en een adresinstructie heeft gekregen. De officier van justitie stelde dat de overlevering niet geweigerd hoefde te worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, of dat hij onzorgvuldig was geweest door niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks eerdere zorgen over de Poolse rechtsstaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/336003-22 (EAB II)
RK nummer: 23/86
Datum uitspraak: 9 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2022 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboortedag] (Polen) op [geboorteplaats] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublinvan
24 februari 2022, met referentie
IV K 113/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
4.1
Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon op 6 november 2020 in Nederland is verhoord. Op die dag heeft de opgeëiste persoon ook een zogeheten adresinstructie gekregen. Hij stond in Nederland ingeschreven en moet makkelijk vindbaar zijn geweest. De overlevering moet op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
4.2
Er kan afgezien worden van weigering op grond van artikel 12 OLW, nu aan de opgeëiste persoon een zogeheten adresinstructie is gegeven. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
4.3
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
4.4
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
4.5
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
4.6
Uit aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 februari 2023 blijkt dat aan de opgeëiste persoon de volgende instructie is gegeven:
“On 11th November 2020 [opgeëiste persoon] received instruction on the obligation to
inform Polish authorities of changes of address and consequences of not adhering to this obligation. On this day he was interrogated within legal assistance in the territory of the Kingdom of Netherlands in the police unit Eastern Holland, Centre of International Legal Assistance for Eastern Holland, Legal Assistance Team in Arnhem. [opgeëiste persoon] confirmed receipt of the instruction on the obligation to inform Polish authorities of change of address and consequences of not adhering to this obligation with his own signature on 11th November 2020.”
4.7
Uit het EAB en de genoemde aanvullende informatie blijkt verder dat er tot twee keer toe, tevergeefs, gepoogd is om de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres op te roepen. De oproeping is vervolgens als rechtsgeldig aangemerkt.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon, die op de hoogte was van de strafprocedure en de verdenking, op deze manier ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
4.9
De rechtbank ziet af van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de raadsman geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]

7.Procedure in Polen

Door de raadsman zijn enkele stukken in de Poolse taal overlegd, waaruit volgens hem blijkt dat er ten aanzien van het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis in Polen een verzetprocedure loopt. De raadsman verzoekt de behandeling van de vordering aan te houden in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
De officier van justitie heeft zich tegen aanhouding van de behandeling verzet. De uitvaardigende justitiële autoriteit wenst de overlevering van de opgeëiste persoon naar Polen en het is te onzeker wat de in Polen lopende procedure precies inhoudt, nu de door de raadsman overlegde stukken niet zijn vertaald in een voor de procespartijen begrijpelijke taal.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er geen aanleiding is om de zaak aan te houden. Mede gelet op het ontbreken van een vertaling is het onduidelijk wat de Poolse stukken precies behelzen en wat de status van de gestelde procedure in Polen is. Er zijn daarnaast geen objectieve aanwijzingen, in de vorm van bijvoorbeeld een intrekking van het EAB, waaruit blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet langer de overlevering van de opgeëiste persoon wenst.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (