ECLI:NL:RBAMS:2023:1186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/751072-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Brăila Court of Law in Roemenië. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betrof een vordering van de officier van justitie, ingediend op 4 januari 2023. De opgeëiste persoon was op 29 december 2022 voorlopig aangehouden en de rechtbank overwoog dat de beslistermijn voor de overlevering aanvangt op het moment van de voorlopige aanhouding. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon plaatsvinden, ondanks de argumenten van de verdediging over detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij zijn hoger beroep in Roemenië, maar de rechtbank verwierp dit argument op basis van de beschikbare informatie. De rechtbank oordeelde dat de detentieomstandigheden in Roemenië geen beletsel vormden voor de overlevering, gezien de garanties van de Roemeense autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de OLW werden toegepast. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751072-21
RK nummer: 23/20
Datum uitspraak: 2 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 januari 2021 door de
Brăila Court of Law(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.S. Sewgobind, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Roemeense taal.
Aanvang beslistermijn
De opgeëiste persoon is op 29 december 2022 voorlopig aangehouden. Op 30 december 2022 heeft de rechter-commissaris de bewaring bevolen. De vertaling van het EAB is op 3 januari 2023 ontvangen en vervolgens is op 4 januari 2023 de voorlopige aanhouding omgezet in een aanhouding.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, OLW vangt de beslistermijn aan op het moment van de aanhouding als bedoeld in artikel 21 OLW.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 27 jo. 31 van het Besluit SIS II (Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007) volgt dat een in SIS II opgenomen signalering, waarbij een kopie van het originele EAB is gevoegd, dezelfde gevolgen heeft als een krachtens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ uitgevaardigd EAB. Ook in dit geval was de signalering van de opgeëiste persoon in SIS II opgenomen, met daarbij gevoegd het originele EAB. Zolang echter geen Nederlandse of Engelse vertaling van het EAB is ontvangen, is niet voldaan aan artikel 2, vierde lid, OLW, zodat de opgeëiste persoon niet kan worden aangehouden op grond van artikel 21, eerste lid, OLW.
De rechtbank is echter van oordeel dat, nu de signalering dezelfde gevolgen heeft als een EAB, de beslistermijn - en de daarmee samenhangende termijn van vrijheidsbeneming - moet worden berekend vanaf het moment van de voorlopige aanhouding. Indien immers zou worden uitgegaan van de datum van omzetting van de voorlopige aanhouding in een aanhouding overeenkomstig artikel 21, derde lid, zou de beslistermijn en dientengevolge de termijn van overleveringsdetentie afhankelijk zijn van een min of meer toevallige omstandigheid (de snelheid van aanlevering van een vertaling). Dit acht de rechtbank niet alleen in strijd met artikel 31 Besluit SIS II, dat de gevolgen van een signalering als bedoeld in die bepaling niet afhankelijk maakt van de aanwezigheid van een vertaling, maar ook oneigenlijk en onwenselijk.
Nu SIS II in de plaats is getreden van SIS brengt een Unierechtconforme uitleg van artikel 4, eerste en vierde lid, OLW mee dat bij een voorlopige aanhouding op basis van een signalering in SIS II zoals bedoeld in artikel 31 Besluit SIS II de rechtbank uiterlijk zestig dagen na die voorlopige aanhouding uitspraak moet doen, behoudens verlenging van die termijn overeenkomstig artikel 22 OLW.
Daarom heeft de rechtbank op grond van artikel 22, derde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 155 of 21.07.2020, pronounced by the Brăila Court, modified and final on 05.01.2021 by criminal decision no. 1/A dated 05.01.2021 of the Galati Court of Appeal, based on which the Warrant for the execution of the prison sentence no. 194/2020 of 05.01.2021 was issued (file no. 1193/88/2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zeven maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 5 januari 2021.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgegaan van de aanvullende informatie van 17 januari 2023 waarin staat dat de opgeëiste persoon bij de zitting in hoger beroep aanwezig was. Hij was immers toen al in Nederland ingeschreven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon blijkens het EAB en de aanvullende informatie bij het proces in hoger beroep aanwezig was, zodat artikel 12 OLW niet van toepassing is. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden omdat de opgeëiste persoon zelf heeft verklaard dat een gekozen advocaat zijn verdediging heeft gevoerd, zodat van toepassing van de weigeringsgrond kan worden afgezien.
De rechtbank overweegt dat in de aanvullende informatie van 17 januari 2023 staat dat in het hoger beroep opnieuw is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en de opgelegde straf. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. In de voornoemde aanvullende informatie staat dat de opgeëiste persoon met zijn gekozen advocaat aanwezig was bij het proces in hoger beroep.
De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is onvoldoende aanleiding voor de rechtbank om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland stond ingeschreven, impliceert niet dat hij niet bij het proces aanwezig kan zijn geweest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het drugsfeit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsman heeft aangevoerd dat het bezit van airsoftwapens niet strafbaar is naar Nederlands recht, zodat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wapenbezit wel strafbaar is naar Nederlands recht. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat van weigering moet worden afgezien omdat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft en de overlevering in elk geval moet worden toegestaan voor het andere feit dat ten grondslag ligt aan hetzelfde arrest.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit met betrekking tot de wapens en munitie niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank overweegt dat zij over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen of het bezit van de in het EAB genoemde wapens (
non-lethal weapons) en munitie naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien nu het feit in Roemenië is gepleegd en er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde. Daar komt bij dat de overlevering voor het andere feit al toelaatbaar wordt geacht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.Gelijkstelling

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander, zodat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6a OLW.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Daarom kan hij niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgegaan van de gegeven individuele detentiegarantie, omdat dergelijke garanties in de praktijk niet (kunnen) worden nageleefd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de individuele detentiegarantie het algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie voor de opgeëiste persoon wegneemt.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, en met name de overbevolking in penitentiaire instellingen, een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) bestaat voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd. [1]
In de brief van 27 januari 2023 van
the Penitentiary Chief Commissioner, General Director of National Administration of Penitentiariesstaat het volgende:
“Considering your address file no. 1193/88/2017 of 20.01.2023, regarding the request of the authorities of the Kingdom of the Netherlands, with regard to the conditions of detention that the named [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag]1981, (domiciled in Tulcea county, sentenced to 3 years and 7 months in prison)
(…)
ln the situation in which the person deprived of liberty shall be surrendered to the Romanian authorities on the Henri Coandă Airport of Bucharest, the person will initially be detained in the Bucharest Rahova Penitentiary during the quarantine period, for a period of 21days, in a room that provides a minimum space of 3 square meters.
(…)
Considering the amount of the punishment, he will most likely serve the initial custodial sentence in the closed regime. At the same time, considering his domicile, it is possible, for start, to serve in the Slobozia penitentiary.
(…)
Having the perspective of the implementation of the measures contained in:
"The Action Plan for the 2020 - 2025, elaborated with regard to the execution of the
pilot-decision Rezmives and other against Romania, as well as other decisions delivered in the case group Rezmives and others against Romania" as well as the number of prisoners currently in custody of the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees a minimum individual space of 3 square meters on the whole period of execution of the punishment, including the bed and related furniture, the space intended for the sanitary group not being included.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden, omdat de opgeëiste persoon een WETS-verzoek heeft gedaan om zijn straf in Nederland uit te zitten.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en er dus geen reden is om de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername. Er is daarom in deze procedure geen reden om de zaak aan te houden in afwachting van het WETS-verzoek.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Brăila Court of Law(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.