ECLI:NL:RBAMS:2023:116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
15 januari 2023
Zaaknummer
AMS 22/3793
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten deskundigenonderzoek op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen met het besluit van 7 januari 2022, en het college bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiser op 18 juli 2022. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 2.542,51 voor kosten van een deskundigenonderzoek dat door de kantonrechter was bevolen. De rechtbank heeft op 20 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college, aanwezig waren.

Eiser stelde dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien de kantonrechter het deskundigenonderzoek had bevolen. Het college daarentegen betoogde dat de kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt, en verwees naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die stelt dat kosten van contra-expertise niet onder bijzondere bijstand vallen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende informatie heeft verschaft om te beoordelen of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Heikens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 juli 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Wat aan het bestreden besluit voorafging

1.1.
Eiser heeft op 30 november 2021 een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor proceskosten. Het gaat om € 2.542,51 aan kosten voor een deskundigenonderzoek die de rechtbank Amsterdam heeft gemaakt. Eiser is door de kantonrechter te Amsterdam veroordeeld om de deskundigenkosten te betalen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen bijstand krijgt om schulden af te lossen. [1]
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college eiser vragen gesteld over de aard van de procedure waarin de rechter het deskundigenonderzoek heeft bevolen. Eiser heeft geen nadere informatie gegeven, omdat dat volgens hem niet nodig is voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser beroept zich op de bescherming van zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [2] Het bestreden besluit en beroepsgronden van eiser
2. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college heeft de afwijzingsgrond herzien. Het gaat volgens het college niet om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. [3] Het college wijst op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [4] , waarin de CRvB overweegt dat de kosten van contra-expertise niet als uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Verder is niet gebleken dat sprake is van een noodsituatie noch van zeer dringende redenen op grond waarvan bijstandverlening op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw gerechtvaardigd is.
3. Eiser voert aan dat de rechtbank (kantonrechter) een deskundigenonderzoek heeft bevolen, eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarom is sprake van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser vindt dat hij voldoet aan alle 4 stappen van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand 2020. Het betreft geen schuld, maar ‘andere proceskosten’. Het college beroept zich verder volgens eiser ten onrechte op de uitspraak van de CRvB, omdat deze ziet op de situatie in het bestuursrecht waarbij iemand op eigen initiatief een deskundige heeft ingeschakeld. Het gaat hier om privaatrecht en de situatie dat de kantonrechter ambtshalve een deskundigenonderzoek heeft bevolen. Ten slotte is het volgens eiser niet noodzakelijk voor het college om precies te weten in welke context werd besloten tot het deskundigenadvies, er is geen sprake van onduidelijkheid. Het verstrekken van de gehele uitspraak is in strijd met artikel 8, eerste lid, van het EVRM [5] . Eiser wijst op de uitspraak van de CRvB van 23 augustus 2021. [6] Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Het college heeft op de zitting uiteengezet dat de aanvraag in het primaire besluit is afgewezen omdat het een schuld betreft (artikel 13 van de Pw) en ook, zoals in het bestreden besluit staat, omdat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 35 van de Pw). Omdat de rechtbank een oordeel moet geven over het bestreden besluit wordt deze afwijzingsgrond eerst beoordeeld.
4.2.
Het college heeft in de Richtlijnen Bijzondere Bijstand 2020 beleid vastgesteld voor de beoordeling van aanvragen om bijzondere bijstand. [7] In hoofdstuk 5 (bewindvoering, griffierechten en rechtsbijstand) van deze richtlijnen staat hierover het volgende:

Bijzondere bijstand is mogelijk als:
- de procedure gericht is op het verkrijgen of behouden van inkomen en/of vermogen. Dit geldt ook voor procedures tegen de gemeente;
- de procedure gericht is tegen een ander besluit van de gemeente dat het sociaal domein betreft (Wmo en Jeugdwet).
Voor alle overige zaken wordt geen bijstand verstrekt, tenzij blijkt dat in dit individuele geval de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij een afwijzing dient goed gemotiveerd te worden waarom de kosten niet noodzakelijk zijn in de zin van de Participatiewet.
Voorbeelden van in principe niet noodzakelijke kosten zijn: een geschil met de buurman over de schutting, een afgewezen bouwvergunning, de aanvraag voor een verblijfsvergunning, kosten in verband met uitoefening van een zelfstandig bedrijf.”
4.3.
Hieruit blijkt dat het van belang is voor wat voor soort procedure bijzondere bijstand wordt gevraagd. Eiser heeft daarover gedurende de procedure en ook op zitting geen duidelijkheid gegeven. Omdat eiser de informatie niet heeft verschaft kon het college niet beoordelen of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft dus niet aangetoond dat hij voldoet aan het criterium. Het woord contra-expertise is in het bestreden besluit misschien ongelukkig gekozen, maar dat maakt niet anders dat als niet duidelijk is voor welke kosten bijzondere bijstand is aangevraagd, het college niet kan beoordelen of deze voor vergoeding in aanmerking komen. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake. Eiser doet immers een aanvraag en dan is het aan hem om aan te tonen dat hij voldoet aan het criterium daarvoor.
4.4.
Omdat de aanvraag in het bestreden besluit op goede gronden is afgewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of sprake is van een schuld of niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. KalseSpoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 13, eerste lid, onder g, van de Pw.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 35, eerste lid, van de Pw.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1992.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Dit beleid is te vinden op www.overheid.nl/beleid-en-regelgeving.