ECLI:NL:RBAMS:2023:1094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13/300376-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Italië op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 29 november 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, was gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Tijdens de zitting op 9 februari 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door haar raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen haar, ondanks dat zij zich aan het huisarrest had onttrokken. De raadsman voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon afstand had gedaan van haar verdedigingsrechten door te vluchten.

De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon had de procedure kunnen volgen en was op de hoogte van de tegen haar aanhangige strafzaak. De rechtbank concludeerde dat de overlevering aan Italië kon plaatsvinden, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen schending van de verdedigingsrechten was vastgesteld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/300376-22
RK nummer: 22/4944
Datum uitspraak: 23 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Messina(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De eerste behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022 en heeft geleid tot schorsing van het onderzoek, zodat aanvullende vragen gesteld konden worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de toets van artikel 12 OLW.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank op 17 januari 2022 de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen al verlengd met dertig dagen.
Het onderzoek is vervolgens voortgezet op de openbare zitting van 9 februari 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De ter zitting aanwezige opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman,
mr. P.D. Popescu, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforcement order for imprisonment n. 405/17 SIEP issued by the prosecutor of the Republic of Messina on 18.11.2019en een
enforceable judgement no. 2153/2016 of the court of Messina issued in proceedings no. 3885/2014 RGNR, enforceable on 26.11.2016, reference no. 405/2017 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, 11 maanden en 28 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Overlevering zonder verzetgarantie dient te worden geweigerd omdat uit het dossier en de aanvullende stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de zitting. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om opnieuw via de Italiaanse autoriteiten na te gaan hoe de oproeping heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie ontvangen en door het huisarrest was zij ervan op de hoogte dat er een procedure tegen haar liep. De opgeëiste persoon is vervolgens gevlucht uit het huisarrest en heeft daarna geen contact meer opgenomen met de door haar gekozen advocaat. Door dit gedrag heeft de opgeëiste persoon laten zien dat zij afstand heeft gedaan van haar verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de tegen haar aanhangige strafrechtelijke procedure. De aanvullende informatie vermeldt immers dat zij in voorlopige hechtenis zat in de vorm van huisarrest en dat zij met het oog op de strafrechtelijke procedure een voorkeursadvocaat had gekozen. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat haar voorkeursadvocaat zijn taak had neergelegd, nadat de opgeëiste persoon voortvluchtig was. De dagvaarding is daarna betekend aan de haar toegevoegde advocaat.
Door zich aan het huisarrest te onttrekken en geen contact te houden met haar voorkeursadvocaat heeft de opgeëiste persoon uit eigen beweging afstand gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie, ongeacht de vraag waar de dagvaarding uiteindelijk is betekend, worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert. De rechtbank ziet verder ook geen reden de behandeling van de zaak aan te houden.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

5.Detentieomstandigheden in Italië

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen (rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053)
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van 30 maart 2021 (rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804), waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene detentiegarantie ook geldt ten aanzien van de opgeëiste persoon, zodat voor haar geen sprake is van een reëel gevaar van schending van het door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Messina(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier.
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.