ECLI:NL:RBAMS:2023:1047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
AMS 21/4367
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag schadefonds geweldsmisdrijven wegens onvoldoende aannemelijkheid slachtofferschap mensenhandel

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser, die stelt slachtoffer te zijn van mensenhandel en seksuele uitbuiting, had zijn aanvraag ingediend na een periode van gedwongen seksuele handelingen in Nederland. De aanvraag was eerder afgewezen door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, die oordeelde dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij slachtoffer was geworden van mensenhandel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2023, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen weigeren. De rechtbank wijst erop dat de door verweerder aangevoerde contra-indicaties onvoldoende onderbouwd zijn en dat de medische rapportages, waaronder een rapport van een gespecialiseerd instituut, wel degelijk objectieve aanwijzingen bevatten voor het slachtofferschap van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij zij zelf beslist dat eiser recht heeft op een vergoeding uit het Schadefonds van € 10.000,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten voor het deskundigenrapport en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Schadefonds).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt aan de hand van eisers beroepsgronden of verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Verweerder heeft dat gedaan met de overweging dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kader
3.1.
In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) is bepaald dat uit het Schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3.2.
Verweerder heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (de beleidsbundel). Volgens paragraaf 1.1.2 van de beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het kan dus zo zijn dat verweerder aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen. Medische informatie kan helpen om te bepalen of letsel is toegebracht door geweld. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft, geeft echter geen uitsluitsel over wat er is gebeurd. Medische informatie is dus in beginsel niet bruikbaar om de toedracht van het geweldsmisdrijf aannemelijk te maken, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond te onderbouwen. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is verweerder bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie. Zo nodig wordt in het individuele geval wel bekeken of de medische informatie zich leent ter onderbouwing van de aannemelijkheid van wat er is gebeurd. Medische informatie is uiteraard ook nodig om de ernst van het letsel vast te stellen.
3.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) eerder heeft overwogen, is het aan de aanvrager van een uitkering uit het Schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [1]
3.4.
De rechtbank overweegt ten slotte dat zij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg terughoudend dient te toetsen, aangezien de beslissing over (de hoogte van) een uitkering uit het fonds een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft.
Aannemelijk?
4.1.
Eiser heeft op 5 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds omdat hij in Nederland in de periode van december 2013 tot februari 2014 slachtoffer zegt te zijn geweest van mensenhandel en seksuele uitbuiting. Hij is vanwege zijn homoseksualiteit van [naam land] naar Nederland gegaan. Onder valse voorwendselen is hij met een Nederlandse man meegegaan en vervolgens twee maanden in een huis vastgehouden en is hij gedwongen tot seksuele handelingen met zes mannen. Hij heeft ter onderbouwing een proces-verbaal van relaas met betrekking tot de intake mensenhandel en een proces-verbaal van aangifte d.d. [medio 3] november 2016 van mensenhandel overgelegd. Daarnaast heeft eiser medische informatie over zijn lichamelijke en psychische gesteldheid ingediend. Daarbij zit onder meer een psychiatrisch verslag van de [naam stichting] van [medio 1] juli 2016, opgemaakt na een intake van het psychiatrisch behandelprogramma voor getraumatiseerde vluchtelingen en slachtoffers van mensenhandel.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet zonder meer van de aangifte kan worden uitgegaan, nu deze twee jaar na dato is gedaan. Er zijn ook contra-indicaties voor de aannemelijkheid. De verklaringen van eiser zijn vaag en tegenstrijdig. In de vreemdelingrechtelijke procedures voorafgaand aan de aangifte heeft eiser niets over mensenhandel verklaard. Dat deed hij pas nadat hij uitgeprocedeerd was. De politie heeft ook geen ondersteuning gevonden van de aangifte van eiser. De medische informatie die eiser heeft overgelegd, is onvoldoende objectief om de aannemelijkheid op te baseren.
4.3.
Eiser heeft tijdens de beroepsprocedure ter verdere onderbouwing van de aanvraag een rapport ingebracht van [naam instituut] ( [naam instituut] ) van [medio 2] november 2022. Een gespecialiseerde psychiater en arts hebben eiser in juli 2022 meerdere malen onderzocht.
4.4.
In het [naam instituut] -rapport wordt geconcludeerd dat de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek kan zijn voortgekomen uit het gestelde geweldsrelaas dat ten grondslag ligt aan de aanvraag bij het Schadefonds. Twee littekens worden door betrokkene toegeschreven aan het gestelde geweld in Nederland. Het litteken op de rug wordt als consistent beoordeeld en het litteken op de buik wordt als zeer consistent beoordeeld volgens de gradaties van het Istanbul Protocol. De anale klachten en de hoofdpijnklachten worden ook toegeschreven aan het gestelde geweld in Nederland en als consistent beoordeeld volgens het Istanbul Protocol. Specifieke klachten zoals de gerapporteerde herbelevingen worden aan de door betrokkene gestelde stressvolle gebeurtenissen, de gerapporteerde specifieke triggers voor deze herbelevingen en de mate van vermijding van deze triggersituaties naar vorm, inhoud en beloop als typerend voor de door betrokkene gestelde ondergane gevangenhouding en gedwongen seks gedurende zes weken eind 2013 en begin 2014 beoordeeld. De stemmings- en angstklachten, de in- en doorslaapproblemen en de cognitieve klachten kunnen allen passen binnen de posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar kunnen ook het gevolg zijn van andere oorzaken of omstandigheden. De medische problematiek van betrokkene (de lichamelijke en psychische problematiek) wordt gezamenlijk beoordeeld volgens het Istanbul Protocol als typerend voor het gestelde ondergane geweld. De geconstateerde medische problematiek heeft beperkingen gegeven die ten tijde van de aangifte mensenhandel zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
4.5.
Verweerder heeft opgemerkt dat door een tijdsverloop van ruim zeven jaar niet zonder meer van de juistheid van de [naam instituut] -rapportage kan worden uitgegaan. Een tegenrapportage heeft door dit tijdsverloop ook geen meerwaarde. Het is verder bevreemdend dat eiser niet gedetailleerd en consistent kan verklaren over wat er in Nederland heeft plaatsgevonden en waar dit is geweest. Zo mist bijvoorbeeld een locatie of een adres. Gelet op de vraagtekens die dit oproept dient terughoudend te worden omgegaan met het aannemelijk achten van het gestelde slachtofferschap van mensenhandel, aldus verweerder.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aangifte in combinatie met het verslag van [naam stichting] en vooral met de [naam instituut] -rapportage verweerder in dit geval niet in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen weigeren omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser slachtoffer is geworden van mensenhandel. De door verweerder genoemde contra-indicaties hadden beter onderbouwd dienen te worden om de aannemelijkheid op basis van de aangifte en de medische gegevens niet als voldoende objectief aan te merken. Verweerder is daar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in geslaagd. Daarbij wordt opgemerkt dat deze contra-indicaties moeten zien op wezenlijke onderdelen van de opgave van het geweldsmisdrijf en niet op details. [2] Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom in de aangifte, het verslag van [naam stichting] en met name de later ingebrachte [naam instituut] -rapportage geen objectieve aanwijzingen zijn gelegen om aan te nemen dat eiser slachtoffer is geworden van mensenhandel en waarom deze medische rapportages in dit geval niet als steunbewijs ter onderbouwing van zijn slachtofferschap kunnen dienen. Daarbij is met name van belang dat in de [naam instituut] -rapportage een onderbouwing is te vinden voor het niet consistent verklaren door eiser, waaronder de angst voor repercussies. Verder wordt het tijdsverloop in het [naam instituut] -rapport niet als factor genoemd die de betrouwbaarheid raakt, zoals door verweerder gesteld. Het beroep is dan ook gegrond.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat wanneer aannemelijk zou worden dat eiser slachtoffer is geworden van mensenhandel, waarbij sprake is van seksuele uitbuiting met seksueel binnendringen, zijn situatie valt in letselcategorie 4. De rechtbank neemt daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiser recht heeft op een vergoeding uit het Schadefonds van letselcategorie 4, te weten € 10.000,-.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Vast is komen te staan dat het inroepen van het [naam instituut] redelijk is. In de factuur van 14 maart 2022 is vermeld dat de kosten voor het [naam instituut] -onderzoek en rapportage, € 5.460,- bedragen. In de brief van het [naam instituut] van 18 januari 2023 is vermeld dat het [naam instituut] een forfaitair tarief berekent per onderzoek. De rechtbank acht de hoogte van de kosten redelijk. [4] Het te vergoeden bedrag voor het opstellen van dit deskundigenrapport is derhalve € 5.460,-.
5.4.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 juli 2021;
- herroept het besluit van 22 september 2020;
- bepaalt dat eiser recht heeft op een vergoeding uit het Schadefonds van letselcategorie 4, te weten € 10.000,-. en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder € 5.460,- vergoedt aan eiser voor de kosten voor het [naam instituut] -rapport;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2322 en 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1385
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:784.
3.Zie uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3819.
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:784.