Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden, waarvan nog vijf maanden en negentien dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 31 januari 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd hij bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De verdediging voerde aan dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot de beslissing in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank concludeerde dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden.
De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, waarbij zij ook rekening hield met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.