ECLI:NL:RBAMS:2023:1000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
13-278828-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van dubbele strafbaarheid en procesrechten

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie op 31 oktober 2022. De opgeëiste persoon was niet verschenen tijdens de zittingen, en zijn raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarheid en schending van procesrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was opgeroepen en dat hij niet op de hoogte was van de procedure, wat zijn verdedigingsrechten zou kunnen schenden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de informatie van de Poolse autoriteiten betrouwbaar was en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie, niet strafbaar is volgens Nederlands recht. Hierdoor kon de rechtbank de overlevering niet toestaan op basis van het ontbreken van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering te weigeren, maar heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/278828-22
RK nummer: 22/4649
Datum uitspraak: 14 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 september 2020 door
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 december 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon, alsmede zijn raadsvrouw, mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg, zijn niet verschenen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verzoek van de raadsvrouw aangehouden voor onbepaalde tijd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 31 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. el Darrazi, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the judgment of the District Court in Wieluń, VI Branche Criminal Division with the registered office in Pajęczno of 26th September 2018 issued in the case with reference VI K 171/18 – final and enforceable since 03.10.2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet bij het proces verschenen en is niet in persoon opgeroepen. Hij ontkent dat hij op andere wijze is geïnformeerd over het proces. Hij ontkent tevens een adresinstructie te hebben ontvangen. De opgeëiste persoon heeft verklaard telefonisch te zijn gehoord door de Poolse politie, bij welke gelegenheid hij zijn adres in Dordrecht zou hebben doorgegeven. Hij verbleef in die periode in Nederland. Het is niet gebleken dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en blijkens het EAB een adresinstructie heeft gekregen. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet te vertrouwen op de Poolse informatie daarover. Zijn verdedigingsrecht is niet geschonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In onderdeel f) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 24 juli 2018 door de politie is verhoord en daarbij de adresinstructie heeft gekregen. Voorts is hij gewezen op de consequenties van het niet doorgeven van een adreswijziging. De oproeping is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, maar niet door hem opgehaald.
Gelet op het vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die informatie. De loutere stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was, is geen reden om ervan uit te gaan dat de door de Poolse autoriteiten gegeven informatie niet juist zou zijn.
De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij een adres in Nederland heeft opgegeven kan buiten beschouwing blijven. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Poolse autoriteiten op grond van de destijds geldende wetgeving geen oproepingen naar adressen in het buitenland verstuurden terwijl het Kaderbesluit daartoe niet verplicht, nog daargelaten dat de stelling van de opgeëiste persoon niet is onderbouwd. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de tegen hem lopende procedure. Het eventuele niet op de hoogte zijn van de terechtzitting is onder die omstandigheden te wijten aan een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan niet is voldaan.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat het feit dat in het EAB is omschreven als ‘het niet betalen van kinderalimentatie’, naar Nederlands recht niet strafbaar is, omdat uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie is terechtgekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van de uitspraak van 15 april 2021. [1]
De rechtbank zal geen gebruik maken van haar facultatieve bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering te weigeren. Omdat het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht ook een rol speelt bij de beoordeling, in het kader van de toepassing van artikel 6a OLW, van de vraag of de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen, zal de rechtbank de redenen voor het afzien van die bevoegdheid onder punt 5 bespreken.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem/haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft voorafgaand aan de zitting stukken aan de rechtbank doen toekomen. Zij stelt zich op het standpunt dat hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 2017 in Nederland verblijft en hier onafgebroken werkt. Zodoende staat vast dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
De raadsvrouw erkent dat de opgeëiste persoon niet al die tijd op een adres was ingeschreven, maar aangezien hij zoals blijkt uit de overlegde stukken voornamelijk en aantoonbaar bij het Leger des Heils verbleef was dat ook niet mogelijk. Inmiddels is hij wel ingeschreven.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het rechtmatig verblijf in Nederland gedurende 5 jaren niet is aangetoond. De opgeëiste persoon is pas sinds kort in Nederland ingeschreven en het Leger des Heils heeft aangegeven dat hij af en toe bij hen verblijft en af en toe op straat. Er zijn geen objectieve documenten waarmee is aangetoond dat de opgeëiste persoon al die tijd in Nederland heeft verbleven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Hoewel hij niet al die tijd was ingeschreven, blijkt uit de ingebrachte inkomensoverzichten en bankafschriften naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat hij vanaf 2017 onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 30 januari 2023 volgt dat de veroordeling er niet toe leidt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank heeft onder punt 4 vastgesteld dat het feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. Zij ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 7, eerste lid, OLW noch voor de conclusie dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid overeenkomstig artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13 , eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in de weg zou moeten staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de straf. Het feit heeft onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is immers begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Dat de opgeëiste persoon zich tijdens het begaan van het feit in Nederland zou hebben bevonden zoals door de raadsvrouw is betoogd, is - wat daarvan overigens zij - niet doorslaggevend, al was het maar omdat de gevolgen daarvan zich volledig in Polen hebben geopenbaard. Weliswaar kan de opgeëiste persoon nu gelijk worden gesteld met een Nederlander, maar dit aanknopingspunt met de Nederlandse rechtsorde pleit niet voor weigering van de overlevering vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid, maar voor tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De rechtbank acht het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent bovendien niet dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Polen voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zal - bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW - de opgeëiste persoon, wanneer hij gebruik maakt van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
Nu het feit in Nederland niet strafbaar is, is geen sprake van een naar Nederlands recht toepasselijk strafmaximum als bedoeld in artikel 6a, derde lid, OLW. Het artikellid is derhalve in dit geval niet van toepassing. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht ex artikel 6a, vierde lid, OLW. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde en vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De rechtbank zal de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van [opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.