Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 13 mei 2022 was ingediend, en die betrekking had op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon sinds 17 januari 2013 in Nederland verblijft en dat hij een duurzaam verblijfsrecht heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling leidde, maar de Poolse autoriteiten hebben later bevestigd dat hij wel aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering is gevraagd, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie, niet strafbaar is volgens Nederlands recht. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden, wat in het belang is van de sociale re-integratie van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.
De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante artikelen van de OLW genoemd en geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 6a van toepassing is. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en is openbaar uitgesproken.