Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 45 maanden, waarvan nog 1350 dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in 1972 en met de Nederlandse nationaliteit, heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de grondslag van het EAB onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon, indien hij in België onherroepelijk wordt veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten als voldoende beschouwd. Daarnaast is er geen sprake van een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling in de Belgische detentie, gezien de algemene detentiegaranties die zijn gegeven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante artikelen van de Opiumwet en de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.