ECLI:NL:RBAMS:2022:945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
C/13/698453 / HA ZA 21-230
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke geschil tussen trustkantoor en bank over beëindiging bancaire relatie en zorgplicht

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen CIS Management B.V. (hierna: CIS), een trustkantoor, en ING Bank N.V. (hierna: ING), een Nederlandse bank. CIS heeft een vordering ingesteld tegen ING omdat de bank de bancaire relatie met CIS heeft opgezegd. ING heeft deze opzegging gebaseerd op een algemene beleidswijziging waarbij zij heeft besloten om geen diensten meer te verlenen aan trustkantoren, vanwege de verhoogde integriteitsrisico's die deze sector met zich meebrengt. CIS betwist de rechtmatigheid van deze opzegging en stelt dat ING in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door geen individuele belangenafweging te maken en enkel een categoriale opzegging toe te passen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat ING de opzegging van de bancaire relatie met CIS niet op een zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat ING geen individuele belangenafweging heeft gemaakt en dat de door ING aangevoerde belangen niet in verhouding staan tot het zwaarwegende belang van CIS bij het hebben van een bankrekening. De rechtbank heeft daarom de vorderingen van CIS toegewezen, waarbij ING wordt verplicht om de dienstverlening aan CIS voor onbepaalde tijd voort te zetten. De vorderingen van ING in reconventie zijn afgewezen, en ING is veroordeeld in de proceskosten van CIS.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/698453 / HA ZA 21-230
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CIS MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Goorts te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. Raas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CIS en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 januari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CIS is een trustkantoor dat sinds 22 oktober 2013 beschikt over een vergunning van De Nederlandsche Bank (DNB) op grond van (thans) de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt).
2.2.
ING is een Nederlandse (systeem)bank.
2.3.
Sinds 2011 houdt CIS bij ING drie bankrekeningen aan, een eurorekening, een Amerikaanse dollarrekening en een zakelijke spaarrekening. Daarnaast houdt CIS sinds 2017 ook een Russische roebelrekening aan bij ING. Op de relatie tussen CIS en ING zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden Zakelijke Rekening van toepassing.
2.4.
Bij brief van 12 december 2019 heeft ING CIS kort gezegd medegedeeld dat zij na een zorgvuldige afweging van alle belangen besloten heeft de relaties met trustkantoren te beëindigen. Achtergrond hiervoor is “
dat hier voor de bank inherent hogere operationele, juridische en reputationele risico’s aan verbonden zijn dan aan bancaire dienstverlening aan bedrijven uit andere sectoren.”
De relatie met CIS wordt, aldus de brief, op grond van artikel 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening en op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden per 1 juni 2020 beëindigd. CIS stelt overigens deze brief niet te hebben ontvangen, omdat die aan haar oude adres is geadresseerd.
2.5.
Bij brief van 10 april 2020 heeft ING CIS kort gezegd medegedeeld dat beëindiging van de bankrelatie, zoals aangekondigd bij brief van 12 december 2019, vanwege de impact die de Coronacrisis mogelijk heeft op CIS met drie maanden, dus tot 1 oktober 2020, zal worden uitgesteld. ING heeft deze brief wel naar het juiste adres (Strawinskylaan 613 te Amsterdam) gestuurd. CIS stelt ook deze brief niet te hebben ontvangen.
2.6.
Bij brief van 24 april 2020 heeft ING (in reactie op een brief van CIS) aan CIS geschreven dat ING gelet op het effect van de Coronacrisis op CIS heeft besloten om de beëindiging van de bancaire relatie uit te stellen tot 1 oktober 2020:
“(…) The blocking by ING of the accounts of CIS Management may refer to the fact that ING has decided - after care consideration - to terminate the relationship with trust offices of which we informed the trust offices by a letter dated 12 December 2019.
In this Termination Letter, ING informed the trust offices that the bank accounts and the related bank services will be closed as per the Termination Date on 1 June 2020. Due to the impact that the Corona crisis has or will have on CIS Management, ING has decided to postpone the termination of the banking relationship by four months until October 1, 2020. (…)”
2.7.
Op 13 oktober 2020 ontdekte CIS dat haar bankrekeningen op 7 oktober 2020 waren geblokkeerd. Nadat CIS hierover navraag deed bij ING zijn haar kopieën van de brieven van 12 december 2019 en 10 april 2020 toegestuurd.
2.8.
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft de raadsman van CIS ING gesommeerd de dienstverlening aan CIS voor onbepaalde tijd voort te zetten, althans tot het moment dat CIS nieuwe bankrekeningen heeft kunnen openen bij een respectabele bank in de SEPA-zone, althans tot 1 oktober 2022.
2.9.
Op 16 oktober 2020 heeft ING bericht om in afwachting van haar definitieve beslissing de eurorekening van CIS te heropenen.
2.10.
Op 19 oktober 2020 heeft de raadsman van CIS bericht dat CIS niet akkoord gaat met deze tijdelijke oplossing en is ING een kort geding in het vooruitzicht gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft ING toegezegd de eurorekening tot 1 juni 2021 geopend te houden.
2.11.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft de raadsman van ING toegezegd alle vier de rekeningen te heropenen en geopend te houden tot 1 juli 2021 en deze termijn met drie maanden te verlengen (dus tot 1 oktober 2021) indien CIS kan aantonen dat zij naar beste kunnen heeft geprobeerd elders een bankrekening te openen. Bij brief van 2 november 2020 heeft de raadsman van CIS dit van de hand gewezen.
2.12.
Bij vonnis van 1 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank ING geboden om alle vier de bankrekeningen open te houden totdat in onderhavige procedure is beslist.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
CIS vordert het volgende:
I. te verklaren voor recht dat ING bij de opzegging van de bancaire relatie met CIS in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, althans dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
II. te verklaren voor recht dat ING tekort is geschoten jegens CIS, althans onrechtmatig handelt jegens CIS en dus aansprakelijk is voor de schade die CIS lijdt, heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van deze tekortkoming, casu quo deze onrechtmatige daad;
III. ING te gebieden om haar dienstverlening aan CIS, onder de overeengekomen voorwaarden, voort te zetten:
(i) primair: voor onbepaalde tijd;
(ii) subsidiair: totdat CIS (een) nieuwe bankrekening(en) heeft geopend bij een
Nederlandse bank of een in Nederland actieve bank, tegen redelijke en commerciële voorwaarden;
(iii) meer subsidiair: in ieder geval tot 5 (vijf) jaar na het in deze procedure te wijzen vonnis;
IV. met veroordeling van ING in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
3.2.
ING vordert het volgende:
( i) verklaring voor recht dat ING rechtsgeldig de overeenkomst met CIS heeft opgezegd;
(ii) verklaring voor recht dat alle overeenkomsten tussen ING en CIS rechtsgeldig zijn opgezegd met ingang van 1 oktober 2021;
(iii) verklaring voor recht dat ING onder alle omstandigheden met CIS kan opzeggen met inachtneming van een termijn van één jaar, althans twee jaren, althans een door de rechtbank te bepalen termijn;
(iv) verklaring voor recht dat CIS onrechtmatig jegens ING heeft gehandeld door het afdwingen van nakoming van het kort geding vonnis van 1 december 2020;
( v) CIS te veroordelen tot betaling aan ING van alle geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(vi) CIS te veroordelen in de proceskosten in reconventie en in de nakosten, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast verzoekt ING de rechtbank de volgende prejudiciële vragen te stellen:
A. Heeft een bank de bevoegdheid om een bancaire relatie op te zeggen, op grond van een besluit om de dienstverlening aan een bepaalde klantgroep te staken in verband met de integriteitsrisico’s die die klantgroep met zich meebrengt, indien partijen een algemene opzeggingsbevoegdheid zijn overeengekomen?
B. indien het antwoord op vraag A. niet onverkort bevestigend luidt, onder welke voorwaarden/omstandigheden heeft en bank wel de bevoegdheid een bancaire relatie op te zeggen op grond van een dergelijk besluit?
C. indien het antwoord op vraag A. niet onverkort bevestigend luidt, welke opzegtermijn dient een bank te hanteren om
alsnog onder alle omstandighedenuitvoering te kunnen geven aan een besluit om de dienstverlening aan een bepaalde klantgroep te staken, indien partijen een algemene opzeggingsbevoegdheid zijn overeengekomen?

4.De standpunten van partijen

4.1.
CIS voert aan dat het hebben van een bankrekening voor CIS, net als voor elke onderneming, van levensbelang is. Weliswaar volgt uit de artikelen 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening en 35 van de Algemene Bankvoorwaarden dat ING de relatie met inachtneming van een termijn kan beëindigen, maar daarbij dient ING haar zorgplicht (opgenomen in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden) in acht te nemen. Het beëindigen van een bancaire relatie kan daarnaast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW onaanvaardbaar zijn. Op grond van een aantal in de dagvaarding opgesomde omstandigheden is CIS van mening dat ING, die een essentiële rol vervult in het financiële systeem, in dit geval de relatie niet mag beëindigen. CIS heeft een brandschone reputatie, komt al haar (wettelijke) verplichtingen na en ontplooit enkel legale activiteiten. Na onderzoek in 2011 en in 2017 is CIS door ING als klant geaccepteerd. ING heeft thans geen specifieke omstandigheden aangevoerd die betrekking hebben op CIS. De opzegging door ING is enkel gebaseerd op een algemene beleidswijziging om geen zaken meer te willen doen met trustkantoren. Er is geen individuele risicoanalyse met betrekking tot CIS gemaakt. CIS heeft getracht een bankrekening bij een andere bank in Nederland te openen, maar dit is tot op heden niet gelukt. Ook heeft CIS herhaaldelijk aangeboden redelijke additionele kosten die ING eventueel moet maken voor het in stand houden van haar rekeningen te dragen.
4.2.
ING voert aan dat haar zorgplicht niet inhoudt dat zij een (eeuwigdurende) contracteerplicht heeft, afstand van haar opzeggingsbevoegdheid zou moeten doen, of dat zij zich niet zou mogen aanpassen aan veranderende normen, risico’s en visies in de maatschappij, bijvoorbeeld ten aanzien van het voorkomen van witwassen. ING heeft de relatie met CIS niet zomaar opgezegd. Zij is daartoe genoodzaakt door de steeds strenger wordende wetgeving en hoge maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van het tegengaan van witwassen en belastingontduiking en het verhullen van eigendomsstructuren. De trustsector kent in dit verband grote integriteitsrisico’s. Deze sector is in het verleden aan minder strenge
customer due diligenceonderzoeken onderworpen dan thans is gewenst. Om tot opzegging van de bankrelatie te mogen overgaan, is niet vereist dat zich bij CIS daadwerkelijke onregelmatigheden hebben voorgedaan. De risico’s die ING loopt en de kosten die zij moet maken om te kunnen voldoen aan haar eigen verplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) staan bovendien in geen enkele verhouding tot de tarieven die zij ontvangt voor het aanhouden van een betaalrekening. ING mocht de overeenkomst dan ook opzeggen. In reconventie heeft zij verklaringen voor recht gevorderd ter zake deze standpunten. Daarnaast stelt ING schade te hebben geleden door de nakoming van de voorlopige voorziening (zie 2.12), die bestaat uit kosten die gepaard gaan met de voortgezette dienstverlening.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank de vorderingen samen behandelen.
Toetsingskader
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat ING op grond van de artikelen 35 van de Algemene Bankvoorwaarden en 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening bevoegd is de bankrelatie met CIS op te zeggen. Het beginsel van de contractsvrijheid brengt ook mee dat iedereen het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan met een ander. Ook banken hebben dit recht. Banken kunnen bovendien zonder meer een gerechtvaardigd belang hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dit belang kan eraan in de weg staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden.
5.3.
Dit recht is fundamenteel en zwaarwegend, maar het is niet onbegrensd. Bij de begrenzing van dit recht voor banken is onder meer van belang dat hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht meebrengt, ook ten opzichte van derden. Met de belangen van die derden dienen zij rekening te houden op grond van de zorgplicht van artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden en hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (zie artikel 6:248 lid 2 BW en ECLI:NL:HR:2014:2929).
5.4.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, laat staan om een bedrijf te exploiteren, zonder te beschikken over een betaalrekening bij een bank. Dit geldt niet alleen voor natuurlijke personen, maar ook voor rechtspersonen. Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. Weliswaar geldt de wettelijke verplichting van artikel 4:71f van de Wet op het financieel toezicht (Wft) op grond waarvan consumenten aanspraak kunnen maken op het gebruik van een basisbetaalrekening niet voor rechtspersonen, maar uit die omstandigheid vloeit niet voort dat de contractsvrijheid van banken ten opzichte van rechtspersonen in het geheel niet kan worden ingeperkt.
5.5.
Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan, of aan te houden, met een rechtspersoon. Of die verplichting bestaat dient te worden bepaald door het belang van de bank te onderzoeken en af te wegen tegen het belang van de rechtspersoon. Het is aan de rechtbank om de belangen van zowel ING als CIS te onderzoeken en deze tegen elkaar af te wegen (zie ook ECLI:NL:HR:2021:1652). Het gaat hier dus om een individuele belangenafweging.
Voldoet opzegging aan zorgplicht en maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
5.6.
Niet in geschil is dat ING de klantrelatie met CIS heeft opgezegd, al is in geschil wanneer de opzegging(sbrief) CIS bereikte. ING heeft aan haar opzegging een algemene beleidswijziging ten grondslag gelegd. Zij schrijft immers in haar opzeggingsbrief van 12 december 2019:
“ING Nederland (‘ING’) heeft na zorgvuldige afweging van alle belangen besloten de relaties met trustkantoren te beëindigen. (…) Het verhoogd risico ten aanzien van trustdoelvennootschappen, maakt dat ook trustkantoren zelf een verhoogd risico opleveren. Immers, trustdoelvennootschappen behoren tot de klantgroep waaraan trustkantoren hun diensten verlenen. Daarbij komt de (aanhoudende) politieke en maatschappelijke discussie over de dienstverlening van de trustsector. (…) Het verhoogd risicoprofiel van partijen die actief zijn in de trustsector, mede bezien vanuit de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, past niet langer bij het risico dat ING bereid is te aanvaarden.
ING heeft in algemene bewoordingen onderbouwd waarom trustkantoren (en niet alleen trustdoelvennootschappen) voor haar een verhoogd integriteitsrisico opleveren. ING spreekt van tendensen en verwijst naar feiten van algemene bekendheid. In onderhavige procedure heeft ING toegelicht dat de omstandigheid dat CIS klanten bedient uit de voormalige Sovjet-Unie ook een rol speelt, omdat het risico dat men in deze landen met crimineel geld te maken krijgt groter is dan normaal. Er zijn echter geen concrete incidenten met CIS aan de opzegging ten grondslag gelegd noch heeft ING onderbouwd waarom ten aanzien van CIS sprake is van verhoogde integriteitsrisico’s. Evenmin is gesteld dat CIS jegens ING is tekortgeschoten. ING erkent ook dat het verhoogde risico waarover zij in haar opzegbrief schrijft zich ten aanzien van CIS niet heeft verwezenlijkt.
5.7.
Van een individuele belangenafweging is aldus niet gebleken, terwijl dat op grond van haar maatschappelijke zorgplicht wel van ING mocht worden verwacht. Dit klemt temeer, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. CIS kan namelijk bij geen andere bank een rekening openen. Ter zitting heeft ING dit ook onderkend. Als ING de bankrelatie niet voortzet kan CIS niet meer deelnemen aan het betalingsverkeer, waardoor zij haar onderneming niet kan voortzetten. Het belang van CIS bij voortzetting van de klantrelatie met ING ter zake haar bankrekeningen weegt dus zeer zwaar.
5.8.
Daar staat tegenover het belang van ING. Dat belang is tweeledig: enerzijds wenst ING een beleidswijziging door te voeren als gevolg waarvan zij geen diensten meer wil verlenen aan de trustsector en anderzijds stelt zij ten aanzien van trustkantoren in haar klantenportefeuille niet meer aan haar verplichtingen onder de Wwft te kunnen voldoen en integriteitsrisico’s te lopen.
5.9.
In het voorgaande is overwogen dat contractvrijheid ook voor banken weliswaar het uitgangspunt is, maar dat deze niet onbegrensd is. In dit geval schrijft ING in haar brief dat zij heeft besloten de relatie met trustkantoren te beëindigen. Gebleken is echter dat ING haar relatie met diverse andere trustkantoren continueert. CIS heeft zich bereid verklaard om eventueel aan nadere voorwaarden te voldoen om tot de groep van trustkantoren te gaan behoren waarmee de dienstverlening wel wordt voortgezet. ING heeft echter niet laten weten welke aanvullende voorwaarde(n) zij stelt en heeft ook naar aanleiding van vragen van de rechtbank haar beleid niet kenbaar gemaakt of geconcretiseerd. Nu aldus niet blijkt dat en waarom juist CIS niet aan het beleid van ING voldoet, kan deze omstandigheid, hoewel de contractvrijheid op zichzelf dus zwaarwegend is, geen gewicht in de schaal leggen.
5.10.
Ten aanzien van het belang van ING om aan toezichtrechtelijke eisen te kunnen voldoen geldt eveneens dat dit op zichzelf een zwaarwegend belang is. ING heeft evenwel erkend dat CIS ten tijde van de opzegging (de rechtbank toetst immers
ex tunc) voldeed aan wet- en regelgeving en dat er geen incidenten bekend waren die maakten dat ING niet aan haar toezichtrechtelijke eisen kon voldoen. Dit belang is thans dus niet in geding. Daar komt bij dat ING geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van CIS, dat zelf ook onder toezicht staat van DNB en aan dezelfde wetgeving moet voldoen, om ING waar mogelijk te faciliteren bij haar verplichtingen onder de toezichtwetgeving. ING heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt.
Dat er reuring is in de maatschappij over de trustsector in het algemeen, betekent wellicht dat ING een reputatierisico loopt, maar niet valt in te zien waarom dit juist voor dienstverlening aan CIS geldt nu ING andere trustkantoren wel als klant behoudt. Ook dit belang legt dus te weinig gewicht in de schaal.
5.11.
De rechtbank concludeert dat ING geen individuele belangenafweging heeft gemaakt en dat de door ING aangevoerde belangen bovendien niet in verhouding staan tot het zwaarwegende belang van CIS bij het hebben van een bankrekening en voortzetting van haar onderneming. ING heeft aldus onzorgvuldig gehandeld door de bankrelatie met CIS op te zeggen en die opzegging is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De sub I gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
5.12.
Ook de sub II gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, met dien verstande dat CIS ten aanzien van eventuele schade die zij lijdt niets heeft gesteld, althans geen enkele onderbouwing heeft gegeven. Nu ING de bankrekeningen (conform het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 1 december 2020) tot heden in stand heeft gehouden valt ook niet goed in te zien wat de schade van CIS is. Voor zover de vordering ziet op aansprakelijkheid voor schade zal die dan ook worden afgewezen.
Voortzetten dienstverlening (aanhouden bankrekeningen)
5.13.
Ten aanzien van de het sub III gevorderde gebod aan ING om haar dienstverlening voort te zetten overweegt de rechtbank als volgt. In het voorgaande is geoordeeld dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, die maken dat ING haar relatie met CIS niet mocht opzeggen. Beoordeeld moet worden of de omstandigheden nog steeds zodanig zijn, dat van ING ook nu nog gevergd kan worden dat zij de dienstverlening voortzet.
5.14.
ING heeft na de opzegging nader onderzoek verricht, waaruit zij enkele voorbeelden ter zitting heeft gepresenteerd die zouden wijzen op een verhoogd integriteitsrisico ten aanzien van CIS. ING zou zeven transacties hebben aangemerkt als mogelijk ongebruikelijk, die handmatig gecontroleerd moeten worden. Door dit soort arbeidsintensieve handmatige controles brengt voortzetting van de bankrelatie onaanvaardbaar hoge kosten met zich. ING heeft ondanks het toezicht van DNB op CIS als vergunning houdend trustkantoor onvoldoende vertrouwen in de interne risicobeheersing van CIS. ING voert daartoe aan dat de medewerkers van CIS het controleren van financiële transacties niet als hun
core businesshebben, waardoor zij over onvoldoende tijd en kunde beschikken om de geldstromen bij de doelvennootschappen te monitoren, CIS heeft een compliance officer die niet voldoet aan de ervaringseisen van branchevereniging Holland Quaestor en heeft geen Raad van Commissarissen of ander toezichthoudend orgaan.
5.15.
CIS heeft de verwijten van ING ten aanzien van haar interne risicobeheersing uitvoerig weersproken en verwezen naar de strenge wet- en regelgeving waaraan trustkantoren in Nederland moeten voldoen. Regelmatig worden er door DNB audits uitgevoerd bij CIS. DNB heeft bij die audits nooit tekortkomingen geconstateerd. DNB noch de Nederlandse wet- en regelgeving verplichten CIS tot het instellen van een RvC. CIS en haar compliance officer voldoen aan de richtlijnen van de branchevereniging voor kleinere trustkantoren waar zij bij is aangesloten.
Ook op de klantrelaties en transacties die volgens ING als risicovol moeten worden beschouwd heeft CIS gereageerd. Waar ING nalaat uiteen te zetten waar het risico voor ING (en CIS) met betrekking tot de betreffende klanten op ziet of toelicht welke transacties als mogelijk ongebruikelijk zijn onderkend, heeft CIS ten aanzien van enkele klanten toegelicht waarom die volgens haar niet tot een verhoogd risico voor ING leiden. Het enkele feit dat een klant in één van de landen van de voormalige Sovjet-Unie is gevestigd is immers niet voldoende. Van enkele klanten is om uiteenlopende redenen afscheid genomen en CIS wijst erop dat ING tenminste één van de klanten die zij als risicovol aanmerkt heeft gesuggereerd om bij een ander trustkantoor dan CIS diensten af te gaan nemen, zodat zij klant bij ING kon blijven. Van die klanten valt op geen enkele manier in te zien hoe die eraan kunnen bijdragen dat CIS als trustkantoor als risicovolle klant moet worden beschouwd. ING heeft niet weersproken dat zij zelden vragen richt aan CIS naar aanleiding van transacties op haar rekeningen, die immers slechts gebruikt worden voor haar eigen gebruikelijke transacties en niet voor doelvennootschappen. Op vragen die gesteld zijn heeft CIS adequaat gereageerd.
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat de nadere omstandigheden die ING heeft aangevoerd gelet op de weerlegging daarvan door CIS niet zodanig zwaarwegend zijn dat van haar niet gevergd kan worden dat zij haar dienstverlening aan CIS voortzet. De trustsector is een wettelijk gereguleerde bedrijfstak, die zelf ook onder toezicht staat en moet voldoen aan Wwft wetgeving. Ook met de nadere onderbouwing is op geen enkele manier gebleken dat CIS niet aan de voor haar geldende wet- en regelgeving voldoet, waaruit een verhoogd integriteitsrisico ten aanzien van CIS voortvloeit voor ING of waardoor ING ten aanzien van CIS niet aan de Wwft zou kunnen voldoen. Van het aanbod van CIS om te bezien of eventuele risico’s verder beperkt kunnen worden en om bij te dragen in de extra kosten van ING is geen gebruik gemaakt. Dat ING zoals zij stelt de integriteitsrisico’s van CIS niet kan monitoren, dan wel dat dat onevenredig veel tijd en kosten met zich brengt, heeft ING gezien de reactie van CIS daarop onvoldoende inzichtelijk gemaakt. ING heeft niet betwist dat zij zelden vragen stelt aan CIS en dat de bankrekening alleen gebruikt wordt door CIS voor gebruikelijke betalingen die zien op de legale bedrijfsuitoefening door CIS zelf, niet haar doelvennootschappen. De rechtbank zal ING dan ook gebieden om de dienstverlening aan CIS voor onbepaalde tijd voort te zetten (het III onder primair gevorderde).
5.17.
Dit neemt echter niet weg dat in de toekomst de concrete omstandigheden als gevolg van maatschappelijke en/of politieke ontwikkelingen, anders kunnen worden gewogen, waardoor het belang van ING bij beëindiging van de bankrelatie zwaarder kan komen te wegen dan het belang van CIS bij voortzetting daarvan.
Afwijzing vorderingen in reconventie
5.18.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen in reconventie worden afgewezen. Voor zover ING met haar reconventionele vorderingen een antwoord heeft willen vinden op de vraag of een categoriale opzegging van de bankrelatie mogelijk is, volgt uit het voorgaande dat in alle gevallen een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Dit volgt uit de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Pas wanneer die individuele belangenafweging niet aan opzegging in de weg staat, komt men toe aan een beoordeling van de redelijkheid van de in acht genomen opzegtermijn.
Ten aanzien van de prejudiciële vragen
5.19.
ING gaat ook bij haar verzoek om prejudiciële vragen te stellen uit van de mogelijkheid van categoriale opzegging. Uit het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1652) volgt evenwel dat de maatstaf voor beoordeling van de vraag of een bank gehouden kan zijn om een contractuele relatie met een rechtspersoon aan te gaan of aan te houden, een individuele belangenafweging inhoudt.
5.20.
Daar komt bij dat het belang van het stellen van prejudiciële vragen niet is het faciliteren van concreet beleid voor banken om afscheid te nemen van specifieke klantgroepen. Het formuleren van richtsnoeren voor een dergelijk beleid is in eerste instantie aan de wetgever. Niet is gebleken dat de wetgever dit onderwerp niet wil adresseren, sterker nog, in de zomer van 2022 worden de resultaten verwacht van een onderzoek naar het waarborgen van integriteit bij trustdienstverlening (Kamerstukken II 2020/21, 31 477, nr. 64). De rechtbank ziet geen reden om op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen.
Kosten
5.21.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CIS worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.439,38

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat ING bij de opzegging van de bancaire relatie met CIS in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, althans dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
6.2.
verklaart voor recht dat ING tekort is geschoten jegens CIS;
6.3.
gebiedt ING om haar dienstverlening aan CIS, onder de overeengekomen voorwaarden, voort te zetten voor onbepaalde tijd;
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van CIS tot op heden begroot op € 2.439,38;
6.6.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.7.
verklaart de onderdelen 6.3, 6.5 en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, mr. E.A. Messer en mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: