ECLI:NL:RBAMS:2022:8476

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/248727-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Albanees individu

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door het Office of the Public Prosecutor in Piacenza, Italië. De vordering dateert van 6 oktober 2022 en betreft de overlevering van een Albanees individu, geboren in 1991, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Albaanse nationaliteit heeft. De overlevering is verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog vier jaar, acht maanden en negen dagen resteerden.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingsdatum en dat er geen garantie was voor een eerlijk proces, zoals vereist door artikel 6 van het EVRM. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering moet worden toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsman.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon door zijn vlucht uit Nederland afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten is en dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon in Italië, en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/248727-22
RK nummer: 22/4443
Datum uitspraak: 6 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2022 door de
Office of the Public Prosecutor Piacenza(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. De gemachtigd raadsman, A. Ҫinar, advocaat te Heerlen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Albaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement, delivered on 5 february 2021 by the Judge for Preliminary Hearings attached to the Court of Piacenza.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaren, acht maanden en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces en uit het EAB blijkt dat de omstandigheden zoals genoemd in artikel 12, sub a tot en met sub d, OLW zich niet hebben voorgedaan. De opgeëiste persoon is op geen enkele wijze geïnformeerd over de zittingsdatum en de door de opgeëiste persoon ingeschakelde advocaat ook niet. Er is kennelijk een andere advocaat toegewezen door de Italiaanse autoriteiten die op de hoogte was, maar deze advocaat heeft nooit contact opgenomen met de opgeëiste persoon en was niet gemachtigd. Dat de opgeëiste persoon en zijn gekozen advocaat niet op de hoogte zijn geweest brengt daarnaast een schending van artikel 6 van het EVRM met zich mee.
Tenslotte heeft de raadsman erop gewezen dat in het EAB is aangegeven dat er een verzetgarantie zou zijn, maar dat uit de aanvullende informatie van 4 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon geen recht heeft op verzet nu hij zich niet aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Dit levert ook een schending van artikel 6 EVRM op nu een verzetgarantie niet afhankelijk mag zijn van het zich houden aan schorsingsvoorwaarden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Hoewel geen sprake is van de omstandigheden van artikel 12, sub a tot en met d, OLW, dient de rechtbank op basis van de aanvullende informatie af te zien van toepassing van de weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, en dat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Hoewel in het EAB de verzetgarantie is aangekruist (zonder dat daarbij de verzettermijn is ingevuld), blijkt uit de aanvullende informatie van 4 november 2022 dat de opgeëiste persoon geen recht heeft op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 8 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor het feit waarvoor hij bij het vonnis van 5 februari 2021 is veroordeeld. De oproep voor de eerste zitting is hem in persoon uitgereikt in de gevangenis. Hij was derhalve op de hoogte van de strafrechtelijke procedure. Op 25 februari 2020 is zijn huisarrest bevolen. Op 22 juni 2020 heeft de opgeëiste persoon zich onttrokken aan zijn huisarrest en heeft hij het land verlaten, zonder de autoriteiten op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon door te vluchten terwijl hij op de hoogte was van de lopende strafrechtelijke procedure, uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Dit betekent dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De rechtbank verwerpt het verweer.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat een reëel gevaar bestaat dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het equivalent in het in dezen toepasselijke Unierecht van artikel 6 EVRM), is of wordt geschonden, stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van Italië geen sprake is van een
algemeenreëel gevaar van schending van dat grondrecht. Evenmin zijn er objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op grond waarvan een dergelijk gevaar (op dit moment) kan worden aangenomen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Detentieomstandigheden in Italië

Ten aanzien van een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een
algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aangenomen. [1]
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [2] , waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de brieven van 2 en 4 maart 2020 kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat is gegarandeerd dat hij niet in een van de zestien detentiecentra zal worden geplaatst waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. [3] De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Public Prosecutor Piacenza(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
2.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
3.Rechtbank Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:39.