In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door het Office of the Public Prosecutor in Piacenza, Italië. De vordering dateert van 6 oktober 2022 en betreft de overlevering van een Albanees individu, geboren in 1991, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Albaanse nationaliteit heeft. De overlevering is verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog vier jaar, acht maanden en negen dagen resteerden.
De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingsdatum en dat er geen garantie was voor een eerlijk proces, zoals vereist door artikel 6 van het EVRM. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering moet worden toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsman.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon door zijn vlucht uit Nederland afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten is en dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon in Italië, en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.