ECLI:NL:RBAMS:2022:8474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/193018-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Polen

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, die wordt verdacht van oplichting. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 7 oktober 2022 en de behandeling vond plaats op 22 november 2022. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman stelde dat het EAB ongenoegzaam was omdat er geen lijstfeiten waren aangekruist, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de feiten in het EAB voldoende waren omschreven en dat voldaan was aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar dit niet aangetoond, wat niet leidde tot weigering van de overlevering.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat er geen bewijs was dat dit een concrete invloed zou hebben op de behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft besloten het onderzoek in deze zaak te heropenen en te schorsen, zodat deze gelijktijdig kan worden behandeld met andere overleveringszaken. De zaak moet medio december 2022 opnieuw op zitting worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/193018-22 (EAB III)
RK nummer: 22/4470
Datum uitspraak: 29 november 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2021 door
the District Court in Koszalin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision about detentionvan
the Local Court in Koszalinvan 28 januari 2020, referentienummer II Kp 99/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

3.1 Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is. In het EAB zijn geen lijstfeiten aangekruist, terwijl in het A-formulier ‘oplichting’ wordt genoemd als lijstfeit. Het kan niet zo zijn dat de opgeëiste persoon voor andere feiten wordt overgeleverd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De rechtbank gaat in dit geval uit van de juistheid van de informatie in het EAB. Nu er in het EAB geen lijstfeiten zijn aangekruist zal de rechtbank nagaan of aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan, gelet op de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd. De rechtbank is van oordeel dat de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam is en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: oplichting

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft zijn onschuld echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
7. Heropening van het onderzoek in andere, de opgeëiste persoon betreffende, overleveringszaak
Bij tussenuitspraak van 29 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak met parketnummer 13/192994-22 (EAB I) heropend, omdat de rechtbank het noodzakelijk acht dat er nadere informatie wordt opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank acht het wenselijk dat de drie verschillende overleveringszaken met parketnummers 13/192994-22 (EAB I), 13/048134-22 (EAB II) en 13/193018-22 (EAB III), waarin wordt verzocht om overlevering van de opgeëiste persoon, tegelijkertijd worden behandeld en dat de uitspraken op één datum plaatsvinden. Om die reden zal de rechtbank het onderzoek in onderhavige zaak eveneens heropenen en schorsen.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijd- met dien verstande dat de zaak medio december 2022 opnieuw op zitting moet worden gebracht (in ieder geval twee weken voor het verstrijken van de beslistermijn op 2 januari 2023) - teneinde deze zaak gezamenlijk te behandelen en te beslissen met de zaak met parketnummer 13/192994-22 (EAB I);
BEPAALTdat de onderhavige zaak gelijktijdig zal worden behandeld met de zaken met parketnummers 13/192994-22 (EAB I) en 13/048134-22 (EAB II);
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (