ECLI:NL:RBAMS:2022:8456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/751407-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, was in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 24 november en 21 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen die leidden tot het vonnis in Roemenië. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Daarnaast werd de detentieomstandigheden in Roemenië besproken. De verdediging betoogde dat de detentiegarantie onvoldoende was om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de verstrekte garanties voldoende waren en dat er geen reëel gevaar bestond voor schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751407-20
RK nummer: 22/4382
Datum uitspraak: 30 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2020 door de
Constanta Tribunal(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden teneinde nadere informatie van de Roemeense autoriteiten te verkrijgen omtrent artikel 12 OLW.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 21 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en de aanvullende informatie wordt melding gemaakt van drie vonnissen:
- Een vonnis van de Constanta Court van 25 augustus 2020 met kenmerk 944 waarin een nieuwe straf is opgelegd en waarin daarnaast de volgende twee vonnissen zijn samengevoegd:
o Vonnis van de Constanta Court of Appeals met kenmerk 862/26.06.2019;
o Vonnis van de Constanta Court of Appeals met kenmerk 323/19.03.2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, 6 maanden en 20 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met kenmerk 944/25.08.2020.
De drie vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zittingen die hebben geleid tot het verzamelvonnis, terwijl dit in het EAB wel zo aangegeven wordt. De opgeëiste persoon was al niet meer in Roemenië toen hij werd opgeroepen voor de zittingen. De advocaat die namens de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig was, was niet gemachtigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is op het vonnis met kenmerk 944/25.08.2020 van toepassing.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op het vonnis met kenmerk 944/25.08.2020, maar dat de rechtbank kan afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon is geïnformeerd over de verplichting om zijn adreswijzigingen door te geven en de consequenties bij het nalaten daarvan. De oproepingen zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gezonden. De verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn niet geschonden.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen met kenmerk 862/26.06.2019 en 323/19.03.2018 hebben geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is op deze vonnissen dan ook niet van toepassing.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis met kenmerk 944/25.08.2020 en dat zich géén van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 7 december 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoren op 9 april 2019 en 23 mei 2019 een correspondentieadres heeft verstrekt en dat de oproepingen voor de zittingen naar dat adres zijn gezonden. De opgeëiste persoon is voor alle zittingen opgeroepen op dit adres. De grootmoeder van de opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van de dagvaarding getekend op 11 november 2019.
Tijdens de verhoren is aan de opgeëiste persoon een geschreven instructie verstrekt met betrekking tot de verplichting die op hem rust om de Roemeense autoriteiten binnen drie dagen van adreswijzigingen op de hoogte te stellen. Tevens is aan hem te kennen gegeven dat brieven naar het door hem opgegeven adres als geldig betekend zouden worden aangemerkt en dat daarmee zou worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de inhoud van de brieven. De opgeëiste persoon heeft getekend voor ontvangst van deze instructie.
De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking jegens hem en van de strafrechtelijke procedure die hieruit voortvloeide. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon, naar eigen zeggen, Roemenië verlaten, maar is door hem geen adreswijziging doorgegeven.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het rijden onder invloed niet dubbel strafbaar is nu het een overtredingsvariant betreft en overlevering voor overtredingen niet mogelijk is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in het kader van artikel 7 OLW slechts van belang is dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven. De rechtbank verwerpt daarom het verweer .
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd. De gegeven detentiegarantie is onvoldoende om het individuele reële gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. Het is niet duidelijk waar de opgeëiste persoon na de quarantaineperiode van 21 dagen terecht zal komen. Het is slechts
‘possible´dat de opgeëiste persoon naar Constanta Penitentiary – Poarta Alba zal gaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie voldoende is om het individuele reële gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. Er is genoegzame informatie verstrekt waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon minimaal 3m2 cel zal hebben en dat de rechten en faciliteiten binnen de detentie instelling aan de vereisten voldoen. De rechtbank hoeft slechts die detentie instelling te beoordelen waar de opgeëiste persoon in eerste instantie naar alle waarschijnlijkheid terecht zal komen. Dat onduidelijk is waar hij daarna wordt geplaatst is niet relevant.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere zaken al geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. [1]
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022, naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021 (CPT/Inf (2022)06), brengt geen verandering in het eerder door de rechtbank aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zoals hiervoor genoemd.
In de zaak van de opgeëiste persoon heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een brief verstrekt van Dr. Dan HALCHIN,
General director of the National Administration of Penitentiaries, van
14 november 2022. In deze brief is onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) In the event that the person deprived of liberty is handed over to the Romanian authorities at Henri Coandä Airport Bucharest, he/she will initially be placed in Bucharest Rahova Penitentiary for a quarantine period of 21 days, in a room that will provide him/her with a minimum space of 3 square metres.
(…)
After the end of the period of quarantine, the National Administration of Penitentiaries shall determine the penitentiary in which the sentenced person is to serve his sentence of deprivation of liberty, taking into account that it shall be located as close as possible to the place of residence of the sentenced person, taking into account also the regime of execution.
(…)
In view of the amount of the sentence, he will most likely serve his custodial sentence initially in the semi-private regime. At the same time, given his residence, it is possible that he will initially serve his sentence in Constanta Penitentiary - Poarta Alba.
(…)
the detention rooms of ·the Constanta Penitentiary - Poarta Alba have sanitary facilities equipped with complete toilets, washbasins, shelves, mirrors.
(…)
The National Administration of Penitentiaries guarantees to provide a minimum individual space of 3 square metres for the entire period of execution of the sentence, including the bed and related
furniture, not including the space intended for the sanitary unit.”
De raadsvrouw verwijst in haar pleitnota naar een uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2022 [2] waarin geen gevolg aan het EAB werd gegeven, omdat slechts een algemene garantie was verstrekt, waarin geen informatie werd gegeven over de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terecht zou komen. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de zaak waar de raadsvrouw naar verwijst was niet aangegeven in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zou worden gedetineerd. In dit geval is dat wel aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de hierboven aangehaalde garantie, geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen. Na de quarantaineperiode van 21 dagen komt de opgeëiste persoon mogelijk terecht in Constanta Penitentiary – Poarta Alba, waarover ook informatie is verstrekt. Hoewel voor de tweede detentie-instelling de bewoording ‘
it is possible’is gebruikt, ligt het in de rede dat de opgeëiste persoon daar terecht zal komen, nu hij zelf uit Poarta Alba komt. Bovendien is de uitvoerende rechterlijke autoriteit slechts verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid als eerste zal worden gedetineerd.
Met de verstrekte garantie is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen de beschikking zal hebben over een individuele celruimte van minimaal 3m2, waarbij de sanitaire voorzieningen niet zijn inbegrepen. Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht, 9, 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Constanta Tribunal(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Paladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630)