ECLI:NL:RBAMS:2022:8450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/255935-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Provinciale Rechtbank in Warschau. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder ontvoering en afpersing, gepleegd in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 december 2022 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de feiten onvoldoende waren onderbouwd en dat er risico's waren met betrekking tot de rechtsstaat in Polen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. Ook werd het beroep op gelijkstelling met een Nederlander en de zorgen over psychiatrische zorg in Polen verworpen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/255935-22
RK nummer: 22/4509
Datum uitspraak: 27 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2022 door de
Provincial Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Penn, advocaat in Maastricht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decisiontot voorlopige hechtenis, uitgevaardigd door de
District Court for the Capital City of Warsaw in Warsawvan 28 januari 2022 (referentie: V Kp 1664/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de feiten waarop de verdenking is gebaseerd onvoldoende blijken uit het EAB. Het is voor de opgeëiste persoon daarom niet mogelijk om een onschuldverweer te voeren. Het EAB voldoet daardoor niet aan de vereisten van genoegzaamheid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB de verdenking, de pleegperiode en de rol van de opgeëiste persoon beschrijft en daarmee voldoet aan de vereisten van genoegzaamheid.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Uit de omschrijving van de feiten in het EAB blijkt om te beginnen dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij tussen 2 en 8 april 2005 in Warschau in georganiseerd verband iemand in gijzeling zou hebben genomen en zou hebben mishandeld ten gevolge waarvan die persoon is overleden, en verder dat hij in de nacht van 20 op 21 mei 2005 in Warschau in georganiseerd verband iemand zou hebben afgeperst. Met die omschrijving is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat het gaat om een vervolgings-EAB en het onderzoek naar de feiten dus nog gaande is. Verder overweegt de rechtbank dat de omschrijving van de feiten er niet toe dient om de opgeëiste persoon in staat te stellen tot het voeren van een onschuldverweer [4] kan bij uitstek na overlevering in de Poolse procedure.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
afpersing.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon een sterke binding heeft met Nederland en hier inmiddels ruim vier jaar verblijft. Er zijn enkele stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn kinderen naar de Nederlandse kinderopvang gaan, dat de opgeëiste persoon – na vrijlating uit de gevangenis – in het huis van een predikant in [plaats] kan verblijven, en dat de opgeëiste persoon kan gaan werken bij [persoon], die een bouwbedrijf heeft, zodra die persoon zelf uit detentie komt. De raadsman heeft daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat een terugkeergarantie kan worden opgevraagd voor de opgeëiste persoon.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De opgeëiste persoon voldoet niet aan het vereiste van een rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland. Bovendien kan de rechtbank op basis van de summiere stukken in het dossier niet vaststellen dat de opgeëiste persoon voldoet aan het zogeheten inkomensvereiste. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden en een terugkeergarantie op te vragen.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op gelijkstelling

7.Artikel 11: Psychiatrische zorg in Poolse detentie

De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in afwachting van de uitkomsten van een psychiatrisch onderzoek ten aanzien van de opgeëiste persoon in het kader van een Nederlandse strafzaak. Wanneer daaruit volgt dat de opgeëiste persoon psychiatrische zorg nodig heeft, kan artikel 11 OLW in de weg staan aan overlevering. De psychiatrische zorg in Poolse detentiecentra is namelijk slecht. De raadsman verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar rapporten uit 2007. Er zijn geen berichten waaruit blijkt dat die omstandigheden zijn verbeterd. Ook heeft de raadsman een forensisch psychologisch rapport overgelegd, waaruit volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon last heeft van psychiatrische problematiek.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding en zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Polen geen algemeen gevaar is aangenomen dat sprake is van een onmenselijke of vernederende behandeling, op basis van de psychiatrische zorg in Poolse detentie-instellingen. Artikel 11 OLW staat daarom – mocht al worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon psychiatrische zorg behoeft – niet aan overlevering in de weg.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor zover bij de opgeëiste persoon sprake is van psychiatrische problematiek – wat overigens niet zonder meer blijkt uit het door de raadsman overgelegde rapport – vormt dit geen beletsel om de overlevering toe te staan. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden in Polen niet de benodigde psychiatrische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van een nader rapport.
De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Artikel 11: Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat onafhankelijke rechtspraak niet gegarandeerd is in Polen. Omdat niet duidelijk is welke rechter de strafzaak van de opgeëiste persoon in Polen gaat behandelen, kan niet worden uitgesloten dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat ook geen aanleiding om aanvullende gegevens hierover op te vragen. [6]

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Provincial Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (