ECLI:NL:RBAMS:2022:8438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/752040-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en Poolse rechtsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen, op 15 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, is gedetineerd en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 20 oktober 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Kleiman, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering beoordeeld op basis van de Overleveringswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedures in zowel eerste aanleg als hoger beroep, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid getoetst en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen oplevert.

Daarnaast heeft de rechtbank aandacht besteed aan de situatie van de Poolse rechtsstaat. Hoewel er structurele gebreken zijn vastgesteld in de Poolse rechtsorde, heeft de opgeëiste persoon geen bewijs geleverd dat deze gebreken een concrete invloed hebben gehad op zijn strafzaak. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, conform de bepalingen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752040-21
RK nummer: 22/4067
Datum uitspraak: 3 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2021 door de
Circuit Court in Sieradz, II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven op het adres: [brp-adres]
wonende op het adres: [verblijfsadres],
gedetineerd in [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Kleiman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Zduńska Wolavan 17 oktober 2019 (referentie: II K 175/19). Blijkens de aanvullende informatie is er in hoger beroep uitspraak gedaan door de
Circuit Court in Sieradzop 21 februari 2020 (referentie: II Ka 354/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de verstrekte informatie in het EAB en in de aanvullende informatie van 3 oktober 2022 kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] De rechtbank zal daarom zowel de procedure in eerste aanleg bij de
District Court in Zduńska Wola,als de procedure in hoger beroep bij de
Circuit Court in Sieradzaan artikel 12 OLW toetsen.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op het vonnis II K 175/19.
In de aanvullende informatie van 3 oktober 2022 is vermeld dat de opgeëiste persoon ook in hoger beroep – samen met zijn raadsman – in persoon aanwezig was. Dat betekent dat ook op het arrest II Ka 354/19 de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz, II Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (