ECLI:NL:RBAMS:2022:8436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/228384-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar voor het telen, handelen en bezitten van marihuana en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de zitting en dat zijn identiteit is bevestigd. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging had aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om aan de eisen van genoegzaamheid te voldoen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen structurele gebreken in de Poolse rechtsstaat zijn aangetoond die een reëel gevaar voor een eerlijk proces zouden opleveren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

VerwRECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228384-22
RK nummer: 22/4128
Datum uitspraak: 3 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juni 2022 door de
District Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgementvan de
District Court in Wroclawvan 19 september 2018 (referentie: III K 129/18). Dit vonnis is in hoger beroep deels gewijzigd (
amended) door de
Court of Appeal in Wroclawbij arrest van 6 september 2019 (II AKa 126/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 11 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de verstrekte informatie in het EAB onder rubriek d) en f) en uit de aanvullende informatie van 27 september en 17 oktober 2022, leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep, die heeft geleid tot het arrest met kenmerk II AKa 126/19, valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op de zitting in hoger beroep, samen met zijn raadsman. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, omdat het – ondanks vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit – onduidelijk is wat er in hoger beroep is beslist en daarover vragen moeten worden gesteld. Het is nu onduidelijk voor welke feiten de overlevering wordt gevraagd, zodat niet is voldaan aan het vereiste van genoegzaamheid. De raadsman heeft daartoe onder meer gewezen op de omstandigheid dat er in de aanvullende informatie over meer dan drie feiten gesproken lijkt te worden en er ook verschillende straffen worden genoemd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het duidelijk is voor welke feiten de overlevering wordt gevraagd, en dat is voldaan aan de vereisten van genoegzaamheid.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de zaak van de opgeëiste persoon geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een straf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor – kort gezegd – het telen van marihuana, de handel in marihuana en het bezit van marihuana en MDMA op de in het EAB genoemde tijdstippen en pleegplaatsen. Dat komt overeen met de informatie die
the Regional Court in Wroclawheeft verstrekt over de procedure in hoger beroep.
In de aanvullende informatie van 27 september 2022 en 17 oktober 2022 is bevestigd dat de overlevering wordt gevraagd voor de drie strafbare feiten. Hierbij is toegelicht dat deze feiten in het vonnis in eerste aanleg werden genoemd onder I, III, IV en V. De feiten onder IV en V zijn in hoger beroep als één feit aangemerkt. In hoger beroep is verder vastgesteld dat de in het vonnis opgelegde straf voor feit VI al was verjaard. Thans is sprake van drie strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld. Uit de aanvullende informatie van 27 september 2022 volgt verder dat de straffen voor die drie feiten zijn samengevoegd tot één straf.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de vereisten van genoegzaamheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te (laten) stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit II waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit feit II heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten I en III niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [3]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (