In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2022, zaaknummer 22/2077, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn schadevergoedingsverzoek beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Gabrelian, had eerder studiefinanciering en een studentenreisproduct aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 27 januari 2021 afgewezen. Na bezwaar werd deze afwijzing ongegrond verklaard, maar op 13 oktober 2021 werd alsnog studiefinanciering en een studentenreisproduct met terugwerkende kracht toegekend. Eiser verzocht op 6 december 2021 om schadevergoeding, welke door verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000 heeft toegepast, aangezien eiser in zijn situatie geen studiefinanciering of Ov-kaart had ontvangen. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van januari tot en met juli 2021, omdat hij in deze periode geen gebruik kon maken van zijn studentenreisproduct. De rechtbank past een systeem van forfaitaire schadevergoeding toe, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.100,- voor de misgelopen reisproductperiode. Daarnaast wordt een boete van € 156,58 die eiser heeft ontvangen voor het onterecht gebruik van het reisproduct in april 2021, ook in aanmerking genomen.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat verweerder € 2.256,58 aan eiser moet vergoeden, inclusief het betaalde griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.