In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Bydgoszcz, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1992. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie. De opgeëiste persoon was ter zitting aanwezig en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman en de officier van justitie gehoord. De raadsman verzocht om aanhouding van de zaak om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten, maar de officier van justitie verzet zich hiertegen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de zaak aan te houden, aangezien de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van zijn recht op een eerlijk proces.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat deze kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 van de OLW. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.