ECLI:NL:RBAMS:2022:8161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751777-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Bydgoszcz, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1992. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie. De opgeëiste persoon was ter zitting aanwezig en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman en de officier van justitie gehoord. De raadsman verzocht om aanhouding van de zaak om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten, maar de officier van justitie verzet zich hiertegen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de zaak aan te houden, aangezien de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van zijn recht op een eerlijk proces.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat deze kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 van de OLW. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751777-21
RK nummer: 22/1174
Datum uitspraak: 28 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2021 door
the District Court in Bydgoszcz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
verblijfadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentvan
the District Court in Bydgoszcz(Polen) van 16 januari 2020 (referentienummer: III K 214/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1.
Artikel 12 OLW: aanhoudingsverzoek
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 8 januari 2020 die tot de beslissing heeft geleid met referentienummer III K 214/19.
Standpunt van de raadsman
De behandeling van de zaak moet worden aangehouden, gelet op de informatie die de Poolse autoriteiten hebben verstrekt op 14 december 2022. Hierin staat vermeld dat het hoger beroep dat is ingesteld door de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het niet is ondertekend door een advocaat. De raadsman heeft verzocht om aan de Poolse autoriteiten te vragen of het Poolse recht toestaat om een appèl af te wijzen op grond van deze reden. De opgeëiste persoon heeft zich niet kunnen verdedigen tegen de beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, want hij is niet opgeroepen voor deze zitting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding om vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Het door de opgeëiste persoon ingestelde appèl is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is ondertekend door een advocaat. Tegen deze beslissing heeft de opgeëiste persoon ook hoger beroep ingesteld, dat heeft geleid tot een beslissing waarbij de niet-ontvankelijkheid in stand is gebleven. Tevens is de beslistermijn verstreken, zodat slechts vragen kunnen worden gesteld wanneer het risico bestaat dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Het niet-ontvankelijk verklaren van een hoger beroep omdat het niet op de juiste wijze is ingesteld, brengt geen schending van mensenrechten met zich mee.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
In de aanvullende informatie van 14 december 2022 staat vermeld dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld, dat niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het niet is getekend door een advocaat of juridisch adviseur. De opgeëiste persoon heeft tegen deze beslissing hoger beroep in gesteld, maar de
Court of Appeal in Gdańsk(Polen) heeft de eerdere beslissing tot niet-ontvankelijkheid in stand gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de zaak niet in feite en in rechte ten gronde is behandeld in hoger beroep, zodat alleen de zitting in eerste aanleg van 8 januari 2020 met referentienummer III K 214/19 onder het bereik valt van artikel 12 OLW. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon ter zitting aanwezig was, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank ziet geen reden om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen over de procedure.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
oplichting

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Bydgoszcz(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (