In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie op 8 juli 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de oproep aan de opgeëiste persoon rechtsgeldig was betekend, ondanks zijn ontkenning van de ontvangst van een adresinstructie van de Poolse autoriteiten.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd door het Circuit Court of Tarnobrzeg en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden, waarvan nog één jaar, drie maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, die door de raadsvrouw was ingeroepen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon was, omdat hij op de hoogte was van de strafzaak en de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.