ECLI:NL:RBAMS:2022:8113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751835-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 juni 2022 en betreft een EAB dat op 20 juni 2016 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, is gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 6 september 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De raadsvrouw stelde dat de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld omdat de beslistermijn was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat de beslistermijn met terugwerkende kracht kon worden verlengd om een beslissing over de overlevering te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon gedurende ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had gehad, waardoor hij gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten, en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Polen wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751835-16
RK nummer: 22/3299
Datum uitspraak: 20 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juni 2016 door
the regional court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Beslistermijn
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld omdat de beslistermijn is verstreken. Er zijn inmiddels 60 dagen verstreken sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon en de beslistermijn kan niet met terugwerkende kracht worden verlengd. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat het niet voor het verstrijken van de 60 dagentermijn verlengen van de beslistermijn met 30 dagen geen gevolgen heeft voor de overleveringsdetentie omdat het bevel inverzekeringstelling of inbewaringstelling waarop de opgeëiste persoon gedetineerd is, loopt tot het moment waarop de rechtbank over de gevangenhouding beslist. Dit is de eerste keer dat de rechtbank het EAB meervoudig behandelt en dus het eerste moment dat over de gevangenhouding kan worden beslist. De mogelijkheid om de termijn van 60 dagen met terugwerkende kracht te verlengen sluit aan bij het systeem van de wet. De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, derde lid, OLW dan ook met terugwerkende kracht met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt
vaneen
Decision of the Court Poznan – Stare Miasto in Poznan of 22 second February 2016 on applying measures consisting in detention of [opgeëiste persoon] for the period of 14 days from the date of his arrest.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander aangezien hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en heeft ter onderbouwing hiervan tijdig stukken aan de rechtbank overgelegd over de jaren 2014 tot en met 2022.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds 21 november 2014 ingeschreven heeft gestaan in de basisregistratie personen en dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij en zijn vrouw al die tijd in Nederland zijn geweest. Het verblijf is daarnaast rechtmatig geweest omdat de opgeëiste persoon gedurende de gehele periode een duurzame relatie heeft gehad met zijn vrouw en dat hij op grond van het inkomen van zijn vrouw over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat hij gedurende een periode van 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de raadsvrouw overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Nu de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde, heeft Nederland, gelet op artikel
7, derde lid jo. artikel 86b van het Wetboek van strafrecht (Sr), rechtsmacht voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Uit de brief van 29 augustus 2022 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt tot slot dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering op te leggen straf of maatregel.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
- Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) heeft op 29 augustus 2022 per e-mail aan de Poolse autoriteiten om een terugkeergarantie verzocht, inhoudende als volgt:
With regard to your European Arrest Warrant (EAW), issued on 20 June 2016 against the wanted person[opgeëiste persoon], I kindly ask you to provide us with the following guarantee.
Mr [opgeëiste persoon] has a permanent residence permit and can therefore be considered equal to a person with Dutch nationality. Subsequently, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European FrameworkDecision 2008/909/JBZ).
- The District Court in Poznan, III Criminal Divisionheeft op 31 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
“The District Court in Poznań, III Criminal Division in the case of [opgeëiste persoon]
([opgeëiste persoon]) in reply to your letter of 29 August 2022 kindly informs you that the Court guarantees the return of the transfer if such a stipulation is madę when transferring the defendant.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • dat het bewijsmateriaal zich in Polen bevindt;
  • dat het onderzoek is aangevangen in Polen;
  • dat de verdovende middelen in Polen zijn ingevoerd;
  • dat de medeverdachten in Polen worden vervolgd;
  • dat het Openbaar Ministerie thans niet voornemens is om vervolging in te stellen;
  • dat de in het EAB aan de opgeëiste persoon verweten handelingen weliswaar in Nederland hebben plaatsgevonden maar dat deze kunnen worden toegerekend aan een criminele organisatie die in Polen opereerde.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon de in het EAB genoemde feiten enkel in Nederland heeft begaan. Verder heeft de Poolse officier van justitie op verzoek van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon te kennen gegeven open te staan voor een schriftelijk standpunt van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon met betrekking tot de overname van de vervolging door Nederland.
De beslissing van de Poolse officier van justitie op een verzoek tot overname van de vervolging laat nog op zich wachten aangezien een aanzienlijke hoeveelheid stukken ingediend moeten worden met betrekking tot het verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen te bewerkstelligen dat Polen de vervolging aan Nederland overdraagt.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. De weigeringsgrond strekt ertoe te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank overweegt dat de uitkomst van het verzoek aan de Poolse officier van justitie tot strafovername ongewis is en dat bovendien het Openbaar Ministerie in Nederland te kennen heeft gegeven niet voornemens te zijn om de vervolging van de opgeëiste persoon van Polen over te nemen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the regional court in Poznan(Polen) voor de feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2022.
Mr. D.P. Hein is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (