ECLI:NL:RBAMS:2022:8095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/132082-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en rechtsgang

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 31 mei 2022 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de grondslagen voor de overlevering en de mogelijke weigeringsgronden onder de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen, maar dat hij op de hoogte was van de procedure en de verplichting had om zijn adreswijzigingen door te geven. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering niet in strijd was met de eisen van een eerlijk proces.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat er een reëel gevaar bestond voor een oneerlijk proces in Polen. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de opgeëiste persoon in zijn specifieke zaak een oneerlijk proces zou krijgen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de wettelijke eisen was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/132082-22
RK nummer: 22/2876
Datum uitspraak: 20 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 maart 2022 door
the District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 30 juni 2020 door
the Regional Court in Hrubieszówgewezen vonnis, dat gewijzigd is bij het arrest van 26 november 2020 van
the District Court in Zamośćvan 26 november 2020 met kenmerk II K 517/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat het vonnis in eerste aanleg van 30 juni 2020 is gewijzigd bij het arrest in hoger beroep van
the District Court in Zamośćvan 26 november 2020.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2022 van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) is de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
‘Did the wanted person appear in person at the hearing at which the merits of the
case have been discussed?’
Bij brief van 24 juni 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit als volgt geantwoord op deze vraag:
‘[opgeëiste persoon] did not appear in person at the appeal hearing at which the appeal against the judgment of Regional Court in Hrubieszów made by [opgeëiste persoon] was discussed.’
De rechtbank leidt uit dit antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit af dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over zowel de schuld als de straf van de opgeëiste persoon nadat de zaak ten gronde is behandeld als bedoeld in het arrest Tupikas van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2017:628). Daarom dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het arrest in hoger beroep, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 juni 2022 staat dat de oproep voor de zitting in hoger beroep is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Hij heeft dit adres opgegeven zowel in zijn verzoek om een kopie te ontvangen van het vonnis in eerste aanleg als bij het instellen van hoger beroep. De opgeëiste persoon is voorts expliciet gewezen op de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven aan justitie en op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichting.
Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure in hoger beroep, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 9 Wegenverkeerswet 1994.
6. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU en overige verweren
De raadsman heeft aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota - kort samengevat - aangevoerd dat het gevaar op een oneerlijk proces in Polen na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 februari 2022 [1] sterker is geworden gelet op de inhoud van de Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2022. [2] Om die reden zou voorrang moeten worden gegeven aan de beginselen van een internationaal goede rechtsbedeling, waaronder het rechtstaat-beginsel en het resocialisatiebeginsel. Op grond hiervan dient primair de overlevering te worden geweigerd om de opgeëiste persoon, die in Nederland geworteld is, de kans te geven in Nederland te resocialiseren. Subsidiair verzoekt de raadsman om in het kader van het resocialisatiebeginsel een positief rechterlijk advies af te geven ten behoeve van de gratieprocedure in Polen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan omdat hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht geen concrete aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gekregen. Verder biedt de OLW geen grondslag voor het uitbrengen van een rechterlijk advies aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1 lid 3 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 11 OLW enkel in die gevallen geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB indien sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer van de raadsman dat overlevering moet worden geweigerd (de rechtbank begrijpt: dat geen gevolg zou moeten worden gegeven aan het EAB).
De rechtbank verwerpt ook het subsidiaire verweer. Voor zover de raadsman met een beroep op het resocialisatiebeginsel heeft beoogd een beroep te doen op de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW, geldt dat op geen enkele wijze is aangetoond dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de OLW de rechtbank geen grondslag biedt voor het afgeven van het verzochte positief rechterlijke advies.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość(Polen) voor het feit zoals is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:100
2.Zie de Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2022 over de rechtsstaat en de potentiële goedkeuring van het Poolse nationaal herstel- en veerkrachtplan (2022/2703(RSP)).
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.