In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland ingeschreven en had een verzoek tot overlevering ontvangen in verband met een opgelegde vrijheidsstraf van één jaar wegens het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander was voldaan. De raadsman van de opgeëiste persoon stelde dat deze gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van zijn langdurige verblijf in Nederland. De officier van justitie betwistte dit, maar de rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon inderdaad aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelde dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW moest worden geweigerd, omdat het feit waarvoor de overlevering was gevraagd niet strafbaar was naar Nederlands recht.
De rechtbank besloot de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. Tevens werd de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Het verzoek van de raadsman om de gevangenhouding te schorsen werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing was en dat er geen aanleiding was om van deze weigeringsgrond af te wijken.