ECLI:NL:RBAMS:2022:7474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
13/134667-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van onrechtmatigheidsverweren en bewezenverklaring van poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is op 9 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling en poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel. De rechtbank heeft de onrechtmatigheidsverweren van de verdediging verworpen en het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van opzet- en schuldheling, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de woning aangetroffen goederen van diefstal afkomstig waren. Echter, de rechtbank heeft de poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel bewezen verklaard. De verdachte en zijn medeverdachte hebben op 27 mei 2022 geprobeerd een geldbedrag te stelen van een aangeefster door gebruik te maken van een gestolen pinpas. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden voldoende betrouwbaar was en dat de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot diefstal kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor zijn daden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechters de feiten en omstandigheden zorgvuldig hebben gewogen en de bewijsvoering hebben beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/134667-22 (Promis)
Datum uitspraak: 9 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 31 augustus en 25 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.F. van Kregten en van wat de raadsvrouw van verdachte mr. M. Ketting, advocaat in Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De zaak is gelijktijdig op de zitting behandeld met de zaken tegen medeverdachten
[medeverdachte 1] (13/134651-22) en [medeverdachte 2] (13/134641-22). De rechtbank doet in de zaken van de drie verdachten tegelijk uitspraak.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt - kort gezegd - beschuldigd van:
1. opzetheling dan wel schuldheling op 29 mei 2022 in Amsterdam van een grote hoeveelheid goederen;
2. poging tot diefstal in vereniging op 27 mei 2022 in Amsterdam van een geldbedrag van
[aangeefster] met gebruik van een valse sleutel, te weten haar pinpas met pincode en/of contactloos betalen met die pinpas.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De staande houding van verdachte, de opname van het kenteken van de Toyota in het
ANPR-bestand en de stelselmatige observatie van verdachte zijn onrechtmatig geweest. De aanhouding van verdachte en de inbeslagneming in de woning van [naam 1] was een (verkapte en daarmee onrechtmatige) doorzoeking in de woning en ook de onjuiste verbalisering daaromtrent was onrechtmatig. Ook is de verslaglegging van de gang van zaken rond de inbeslagneming onzorgvuldig, onvolledig en tegenstrijdig. Tot slot hadden de historische gegevens niet door de officier van justitie gevorderd mogen worden zonder voorafgaande rechterlijke toetsing.
Gelet op het voorgaande is sprake van meerdere onherstelbare vormverzuimen. Door de onrechtmatige inzet van deze opsporingsmiddelen en -methoden in het voorbereidend onderzoek is sprake van een schending van de artikelen 5, 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), alsook het eigendomsrecht van verdachte. De behandeling van de zaak voldoet daarom niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde zoals bedoeld in artikel 359a, eerste lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Er zijn geen onrechtmatige opsporingsmiddelen of -methoden ingezet en er is geen sprake van enig onherstelbaar vormverzuim.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en verwerpt de daartoe door de raadsvrouw gevoerde rechtmatigheidsverweren. Deze verweren ten aanzien van de door de politie ingezette opsporingsmiddelen en -methoden zullen hieronder afzonderlijk worden besproken.
3.3.1.
Onrechtmatige staande houding verdachte?
Feiten
Uit het dossier blijkt dat de politie op 28 mei 2022 naar aanleiding van meerdere diefstallen in de ontbijtzaal van het [naam hotel 1] hotel in Amsterdam een postactie in burgerkleding heeft gehouden. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat twee mannen met een Zuid-Amerikaans uiterlijk kort na elkaar het hotel binnen kwamen. Deze mannen bleken later te zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] liep naar de ontbijtzaal en [medeverdachte 1] bleef in de lobby. Omdat beide mannen draadloze oortjes in hadden en [medeverdachte 1] werd gebeld, kreeg de verbalisant de indruk dat zij met elkaar communiceerden. De verbalisant zag dat [medeverdachte 1] het hotel verliet en rond het hotel begon te lopen en dat hij na een aantal minuten ook naar de ontbijtzaal liep. Na ongeveer vijf minuten verlieten beide mannen via de hoofdingang het hotel en stapten verderop in een Toyota met kenteken [kentekennummer] . Het hotelpersoneel bleek de mannen te hebben weggestuurd omdat zij geen gasten waren of een andere geldige reden hadden om in het hotel aanwezig te zijn, zoals een bezoek aan het restaurant. De verbalisant bracht telefonisch de collega’s in uniform op de hoogte en verzocht om een staande houding. Nadat het voertuig was staande gehouden bleek [verdachte] (hierna: verdachte) als bestuurder samen met de genoemde mannen in het voertuig te zitten.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door verbalisant verschafte informatie er voor de verbalisanten in uniform voldoende aanleiding en grondslag was om te informeren naar de identiteit van de personen in het voertuig. Niet op grond van een strafrechtelijke verdenking van een strafbaar feit, maar in het kader van hun politietaak als bedoeld in de artikelen 3 van de Politiewet 2012. In het onderhavige geval kon het informeren naar de identiteit van deze personen redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor de uitoefening van de politietaak, omdat de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] leken te wijzen op mogelijke betrokkenheid van deze personen bij diefstallen in de ontbijtzaal van het hotel. Van een staande houding van verdachte en de medeverdachten in de zin van artikel 52 Sv was dan ook geen sprake en de verbalisanten hebben rechtmatig gehandeld.
3.3.2.
Onrechtmatige opname kenteken in ANPR-bestand?
Feiten
Naar aanleiding van bij de voornoemde controle na het bezoek van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gemaakte foto’s zijn deze twee medeverdachten door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 29 mei 2022 herkend als de twee personen die op 20, 23 en 25 mei 2022 bagage hadden weggenomen uit respectievelijk [naam hotel 2] hotel in Hoofddorp, het [naam hotel 3] in Amsterdam en het [naam hotel 4] in Amsterdam. Omdat verdachte en de medeverdachten na de staande houding op 28 mei 2022 waren weggestuurd hebben de verbalisanten de Toyota met kenteken [kentekennummer] , waarvan verdachte de bestuurder was, opgenomen in het ANPR-bestand, zodat zij konden zien welke reisbewegingen het voertuig maakte.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van de herkenning door verbalisanten [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan het in georganiseerd verband plegen van een of meer diefstallen van bagage uit hotels. Het kenteken van de Toyota is opgenomen in het ANPR-bestand. De ANPR-gegevens worden gebruikt op grond van zogenaamde ‘hits’ en de computer geeft een ‘hit’ als het geregistreerde voertuig wordt gescand. Op deze manier kan de politie de locatie van het voertuig achterhalen. Anders dan door de raadsvrouw bepleit is deze opsporingsmethode niet gebaseerd op artikel 126jj Sv, maar op artikel 3 van de Politiewet 2012. Bij de uitoefening van deze politietaak is geen verdenking noodzakelijk en geldt als beperking dat de opsporingsmethode slechts een beperkte inbreuk mag maken op de grondrechten van burgers en niet zeer risicovol mag zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. De opsporingsmethode met betrekking tot het gebruik van ANPR-‘hits’ voldoet aan deze eisen, omdat het niet direct herleidbaar is tot een persoon en de registratie in het ANPR-systeem slechts van korte duur is. Dit maakt dat de inzet van het ANPR-bestand gebaseerd kon worden op de algemene politietaak en rechtmatig was.
3.3.3.
Onrechtmatige stelselmatige observatie?
Feiten
Na een aantal ANPR-‘hits’ werd de Toyota met kenteken [kentekennummer] staande gehouden op [adres] in Amsterdam. Alleen verdachte [verdachte] bleek in het voertuig te zitten. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden niet in het voertuig of in de omgeving daarvan aangetroffen.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] besloten om de Toyota in twee burgervoertuigen heimelijk te volgen. De Toyota reed over de A10 richting Schiphol, nam de eerste afslag, reed terug over de A10 richting Bijlmer, nam de afslag Gooiseweg en parkeerde in de [straatnaam] . Verdachte stapte uit het voertuig, liep een aantal kleine rondjes en ging uiteindelijk bij een flat op [naam flat] naar binnen. De verbalisanten bleven ongeveer dertig minuten posten voor de flat, totdat medeverdachte [medeverdachte 2] aan kwam lopen en in de flat bij nummer [nummer] naar binnen ging. Na ongeveer anderhalf uur wachten op de mogelijke komst van medeverdachte [medeverdachte 1] , is op (mondeling) bevel van de officier van justitie overgegaan tot het binnentreden in de woning.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de observatie door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte kan hebben gemaakt. De vraag is of deze inbreuk van zodanige aard is geweest, dat min of meer een compleet beeld kon worden verkregen van bepaalde aspecten van het privéleven van verdachte. In dat geval zou de observatie moeten worden aangemerkt als stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, waarvoor een bevel van de officier van justitie is vereist. Zoals hierboven overwogen was in het onderhavige geval sprake van een concrete verdenking en is de observatie kortstondig en binnen een beperkt gebied op de openbare (snel)weg in Amsterdam uitgevoerd, zonder dat daarbij gebruik is gemaakt van technische hulpmiddelen. Gelet op de duur, de intensiteit, de plaats en de wijze waarop de observatie is verricht, is een zodanig beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, dat artikel 3 van de Politiewet 2012 daarvoor een toereikende grondslag bood. Ook overigens is deze observatie niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat het vermoeden bestond dat verdachte zich in georganiseerd verband schuldig had gemaakt aan een of meer diefstallen uit hotels en onder de gegeven omstandigheden geen ander opsporingsmiddel voorhanden was.
3.3.4. (
Verkapte) doorzoeking in de woning en de verslaglegging van de gang van zaken rond de inbeslagname van goederen
Feiten
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten mochten binnentreden in de woning om verdachte en de medeverdachten aan te houden en de aan diefstal in hotels gerelateerde goederen in beslag te nemen. De eigenaar van de woning, [naam 1] , liet de verbalisanten binnen. Verdachte en de medeverdachten werden in de woning aangetroffen en aangehouden. In de woonkamer lagen drie matrassen die door verdachte en de medeverdachten werden beslapen. Daaromheen stonden koffers en tassen. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 32 tot en met 54 van het einddossier, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , volgt dat zij zagen dat medeverdachte [medeverdachte 2] bezig was met een koffer die exact leek op de zilveren koffer die op 23 mei 2022 was weggenomen uit het [naam hotel 3] in Amsterdam. Daarnaast had medeverdachte [medeverdachte 1] een rugzak bij zich waarin onder meer een HP laptop werd aangetroffen. Na het vertrek van verdachte en de medeverdachten begon [naam 1] de woonkamer op te ruimen. Tijdens het verplaatsen van de matrassen trof verbalisant [verbalisant 2] verschillende in aluminiumfolie verpakte elektrische apparaten aan. De genoemde goederen zijn in beslag genomen.
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2022 op pagina 61 van het einddossier heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat de matrassen door [naam 1] werden verplaatst en dat [naam 1] het opruimen zelfstandig deed en niet op aanwijzen van de verbalisanten.
[naam 1] is later als getuige bij de politie gehoord en hij heeft toen verklaard: “
De politie heeft de matrassen opgetild en onder de matrassen gekeken. Er waren zeven politie agenten binnen”.Als hem wordt voorgehouden dat volgens de politie hij degene was die de matrassen heeft verschoven, antwoordt hij: “
Nee, de politie pakte de matrassen gelijk op toen ze binnen waren en keken onder de matrassen of er spullen van die mannen waren”.Op de vraag hoe hij de politie heeft geholpen, antwoordt hij: “
Toen de politie binnen was heb ik ze verteld alles mee te nemen (…). Ik mocht niets aanraken van de politie”.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] enerzijds en de verklaring van [naam 1] anderzijds sterk uiteenlopen over de vraag door wie en op welk moment de matrassen zijn verplaatst. De gang van zaken rond het verplaatsen van de matrassen is in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal vastgelegd. In beginsel dient van de juistheid van een dergelijk op ambtseed opgemaakt proces-verbaal uitgegaan. Er is in dit geval geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank vindt niet aannemelijk geworden dat de matrassen direct na het binnentreden in de woning door de verbalisanten zijn verplaatst. De rechtbank hecht hierbij waarde aan het gegeven dat geen van de zes bij de rechter-commissaris als getuige gehoorde verbalisanten, die de woning weliswaar hadden verlaten toen de matrassen werden verplaatst, heeft gehoord dat [naam 1] bij het binnentreden in de woning aanwijzingen of instructies kreeg over het al dan niet aanraken van voorwerpen. Hoewel verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat [naam 1] in het begin schuin achter hem bleef staan, heeft hij voorts verklaard dat hij niet weet of [naam 1] steeds op dezelfde plek is blijven staan. Bovendien heeft hulpofficier van justitie [naam 2] verklaard dat [naam 1] rond mocht lopen en dat hij ook rondliep. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van het genoemde proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. Ook de door de raadsvrouw gestelde beïnvloeding van getuigen door verbalisant [verbalisant 2] vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is geweest van een ‘verkapte’ doorzoeking. Uit het dossier blijkt niet dat het verplaatsen van de matrassen gebeurde op instigatie van de verbalisanten, maar juist dat [naam 1] dit zelfstandig en niet op aanwijzen van de verbalisanten deed. Deze handeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een feitelijk door de verbalisanten verrichte doorzoeking ter inbeslagneming. Dat de verbalisanten de situatie op grond van artikel 96, tweede lid, Sv hadden kunnen bevriezen doet daar niet aan af. De elektrische apparaten die vervolgens onder de matrassen vandaan kwamen zijn dan ook rechtmatig in beslag genomen.
Verder stelt de rechtbank vast dat de na het binnentreden in de woning bij medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen rugzak het resultaat is geweest van zoekend rondkijken en dat de verbalisanten daartoe bevoegd waren. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina
32 tot en met 54 van het einddossier, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , volgt dat zij zagen dat medeverdachte [medeverdachte 1] een rugzak bij zich had waarin niet alleen (onder meer) een HP laptop werd aangetroffen, maar ook zijn paspoort. Hulpofficier van justitie [naam 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat één van de verdachten een paspoort uit een rugzak haalde en verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat de rugzak open stond en dat daar half een laptop uitstak. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat redelijkerwijs vermoed kon worden dat in de genoemde rugzak met diefstal verband houdende goederen zaten. Deze rugzak is rechtmatig in beslag genomen. Vervolgens mochten de verbalisanten op grond van artikel 95, eerste lid, Sv in de rugzak kijken en de daarin aangetroffen goederen in beslag nemen. Van een doorzoekingshandeling is dan ook geen sprake geweest.
Tot slot vindt de rechtbank hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd omtrent het verrichten van doorzoekingshandelingen aan een gesloten koffer van verdachte niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van de verslaglegging van de gang van zaken rond de inbeslagname van goederen overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel deze verslaglegging slordig is geweest en met meer precisie had kunnen geschieden, levert dat geen vormverzuim op. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de woning – mede als gevolg van het verplaatsen van matrassen door [naam 1] – sprake was van een rommelige situatie. Dat [naam 1] op 5 juni 2022 nog een aantal gevulde koffers, (rug)tassen en een zak aan de politie heeft verstrekt, moet ook in dat licht worden bezien. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de verslaglegging zo onzorgvuldig was dat onvoldoende kan worden gecontroleerd hoe het een en ander is verlopen. Het dossier bevat bovendien geen aanwijzingen dat essentiële elementen over de gang van zaken omtrent het binnentreden en de inbeslagname van goederen doelbewust zijn weggelaten of anders omschreven dan hoe deze handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
3.3.5.
Onrechtmatig opvragen historische gegevens
Feiten
Uit het dossier volgt dat een officier van justitie op 14 juni 2022 op grond van artikel 126nd, eerste lid, Sv in het belang van het onderzoek heeft gevorderd dat de penitentiaire inrichting waar verdachte op dat moment verbleef de identiteitsgegevens van de bezoekers van verdachte en van de personen die telefonisch contact met hem hebben gehad, inclusief hun telefoonnummers, over de periode van 3 juni tot en met 5 juni 2022 zou verstrekken.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak H.K./Prokuratuur (C-746/18) en het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:475) volgt dat als de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, eerst een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris moet worden gevorderd. In het onderhavige geval zijn uitsluitend gegevens gevorderd die zagen op informatie over de identiteit van de gebruikers, en niet op de door de gebruiker gevoerde communicatie. Daarmee is slechts een beperkte inbreuk gemaakt op de privacy van de gebruiker(s). Anders dan door raadsvrouw betoogd was dan ook geen voorafgaande schriftelijke machtiging van de
rechter-commissaris vereist.
3.3.6.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat voornoemde opsporingsmiddelen en -methoden rechtmatig zijn ingezet en dat van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv niet is gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zoals hierboven onder rubriek 3.2. is aangegeven stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen onrechtmatige opsporingsmiddelen of –methoden zijn ingezet en dat er geen sprake is van enig onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de opzetheling (feit 1) kan worden bewezen op grond van de aangifte, de in de woning aangetroffen goederen en de door medeverdachte [medeverdachte 1] in de zaak tegen verdachte afgelegde getuigenverklaring dat verdachte samen met de medeverdachten op de matrassen sliep. Daarnaast blijkt uit het dossier en in het bijzonder de genoemde getuigenverklaring dat verdachte een voertuig heeft bestuurd, terwijl de medeverdachten een diefstal hebben gepleegd. In ieder geval het voorwaardelijk opzet van verdachte is hiermee bewezen. De opzetheling moet bovendien in samenhang worden bezien met de poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel (feit 2). Ook dit feit kan worden bewezen op grond van de aangifte, de camerabeelden en de daarop gebaseerde herkenning, in combinatie met de door medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde getuigenverklaring dat hij de diefstal in [naam hotel 5] hotel heeft gepleegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is, dan stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de hiervoor onder rubriek 3.1. besproken gebruikte opsporingsmiddelen en -methoden zodanig onherstelbare vormverzuimen opleveren dat de bij de doorzoeking aangetroffen en in beslag genomen goederen moeten worden uitgesloten van het bewijs en verdachte moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de opzet- en schuldheling (feit 1) omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de woning aangetroffen goederen van diefstal afkomstig waren. Dat verdachte wetenschap had van de door medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde diefstal en daar boos over was is onvoldoende. Ook de enkele aanwezigheid van verdachte in de woning waar de goederen zijn aangetroffen kan niet leiden tot de vaststelling dat hij daarover beschikkingsmacht had.
Ook van de poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel (feit 2) moet verdachte worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Op de camerabeelden zijn geen betalingshandelingen zichtbaar . Het bewijs berust grotendeels op deze beelden en de daarop gebaseerde ambtshalve herkenning. Daarmee moet voorzichtig worden omgegaan. De beelden zijn van onvoldoende kwaliteit om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren, de betreffende verbalisant heeft verdachte nooit eerder ontmoet en er is geen sprake van meerdere onafhankelijk van elkaar gedane herkenningen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor onder rubriek 3.3. overwogen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zodat artikel 359a, eerste lid, onder b Sv niet van toepassing is.
4.3.1.
Vrijspraak van opzet- en schuldheling (feit 1)
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van opzet- en schuldheling. Om tot een bewezenverklaring van heling te kunnen komen moet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de woning aangetroffen goederen wist, dan wel redelijkerwijze had moeten vermoeden, dat die goederen door een misdrijf waren verkregen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij enkele dagen in de woning verbleef, maar dat hij niets wist van de gestolen goederen. In het dossier zitten onvoldoende aanwijzingen dat die verklaring niet klopt. De enkele aanwezigheid van verdachte in de woning is onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte van de aanwezigheid van de gestolen goederen wist of daar enige beschikkingsmacht over had.
4.3.2.
Bewezenverklaring van poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel (feit 2)
4.3.2.1. Betrouwbaarheid van de herkenning
De rechtbank zal eerst beoordelen of er op grond van het dossier en het hetgeen ter zitting is besproken aanleiding bestaat om de herkenning op voorhand als onbetrouwbaar aan te merken.
De rechtbank stelt vast dat de in het dossier gevoegde
stillsvan de mislukte pintransactie in de MacDonald’s in [lokatie 1] in Amsterdam niet heel scherp en duidelijk zijn. De rechtbank vindt echter, mede op basis van haar eigen waarneming, dat de bewegende beelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk zijn om als basis voor herkenning te dienen. Verbalisant [verbalisant 5] heeft de bewegende beelden vergeleken met de door verbalisant [verbalisant 1] naar aanleiding van de staande houding op 28 mei 2022 geverbaliseerde foto van verdachte. Ook de verbalisant heeft opgemerkt dat de bewegende beelden duidelijker zijn dan de bij het proces-verbaal gevoegde
stills.De verbalisant heeft NN1 op de bewegende beelden herkend als verdachte aan zijn haardracht, donkere kleding en schoenen en bril met een donker montuur. Uit het dossier is niet gebleken dat verbalisant [verbalisant 5] verdachte eerder, dus voorafgaand aan de herkenning, heeft ontmoet. Ook is geen sprake van meerdere onafhankelijk van elkaar gedane herkenningen. De rechtbank vindt de bewijskracht van de herkenning door verbalisant [verbalisant 5] daarom beperkt, maar ziet geen aanleiding om de betrouwbaarheid daarvan in twijfel te trekken. Daar komt bij dat de rechtbank zelf heeft geconstateerd dat de voorkant van het gezicht van NN1 goed zichtbaar is op de bewegende beelden en ook overeenkomsten heeft waargenomen tussen NN1 en de genoemde foto van verdachte. Dit betreft met name de specifieke haardracht en de vorm van het gezicht. Ook draagt NN1 een soortgelijke donkere jas en bril met een donker montuur als op de genoemde foto van verdachte. Van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren is verder niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de herkenning door de verbalisant voldoende betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
4.3.2.2. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster [aangeefster] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar rugtas met daarin onder meer portemonnees van het merk Louis Vuitton en Gucci en een creditcard op naam gesteld van [aangeefster] . Uit de aangifte blijkt dat de rugtas op 27 mei tussen 08:10 uur en 08:15 uur is weggenomen in de ontbijtzaal van [naam hotel 5] hotel in Hoofddorp. Van de creditcard maatschappij heeft aangeefster gehoord dat er is geprobeerd te betalen bij McDonald’s [lokatie 2] in Amsterdam. Dat is niet gelukt omdat de creditcard was geblokkeerd. [2]
[medeverdachte 1] heeft op de zitting van 31 augustus 2022 als getuige in de zaak tegen verdachte verklaard dat hij op 27 mei 2022 een rugtas, een goed van het merk Louis Vuitton en een Gucci portemonnee heeft weggenomen in de ontbijtzaal van [naam hotel 5] hotel in Hoofddorp en dat hij dit daarna aan verdachte heeft verteld. [3]
Aangeefster [aangeefster] heeft via de mail aangegeven: “(Failed) 27th May 16:37 euro 26.55 McDonald's [lokatie 1] Amsterdam”. Op de camerabeelden van de McDonald’s in [lokatie 1] in Amsterdam van 27 mei 2022 heeft verbalisant [verbalisant 5] waargenomen dat twee mannen om 16:33 uur de McDonald’s in lopen. NN1 en NN2 lopen direct door naar een bestel/betaalzuil. Bij deze zuil worden diverse handelingen verricht. De handen/armen van NN2 reiken regelmatig naar deze zuil. NN1 en NN2 staan de hele tijd bij elkaar. Om
16:38 uur lopen NN1 en NN2 samen richting de uitgang en verlaten de McDonald’s, zonder dat er voedingsmiddelen zijn afgehaald. Aan de hand van een vergelijking van de camerabeelden met de foto gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] , [pvnummer] , heeft verbalisant [verbalisant 5] verdachte herkend aan zijn haardracht, donkere kleding en schoenen en een bril met een donker montuur. [4]
4.3.2.3. Bewijsoverweging
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal in vereniging met valse sleutel. De verklaring van verdachte dat hij niets met dit feit te maken heeft, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid uit de camerabeelden en de daarop gebaseerde herkenning, in combinatie met de verklaring van [medeverdachte 1] , die als getuige in de zaak tegen verdachte heeft verklaard dat hij de tas heeft gestolen en dat hij dit daarna aan verdachte heeft verteld. Verdachte is samen met de medeverdachte de McDonald’s in [lokatie 1] in Amsterdam binnengegaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte en de andere man gedurende vijf minuten hebben geprobeerd te pinnen met de gestolen creditcard van aangeefster, maar dat deze pintransactie is mislukt omdat de creditcard was geblokkeerd. Vervolgens zijn verdachte en de medeverdachte met zijn tweeën vertrokken. Gelet op het voorgaande dragen de handelingen van verdachte en de medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een gezamenlijk ondernomen poging tot diefstal met valse sleutel. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, te weten dat verdachte:
op 27 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een geldbedrag toebehorend aan [aangeefster] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel (te weten middels pinpas met pincode en/of contactloos betalen met een pinpas, tot het gebruik welke verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren), immers heeft verdachte en/of (telkens) de pinpas van die [aangeefster] voor een betaalautomaat gehouden ter betaling van de aankoop van goederen en/of diensten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van het feit

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander onbevoegd gebruik geprobeerd te maken van de gestolen creditcard van het slachtoffer met het oogmerk zichzelf en de ander wederrechtelijk te bevoordelen door middel van een geldbedrag. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waardoor verdachte overlast heeft veroorzaakt. Het is niet aan verdachte te danken dat er uiteindelijk geen geldbedrag is weggenomen, omdat de creditcard al door aangeefster was geblokkeerd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 1 november 2022, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank gaat bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf uit van straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen inzicht heeft getoond in zijn handelen. Vanuit het oogpunt van vergelding vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende einddossier bevinden, volgens de in dat einddossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 179-181.
3.Proces-verbaal van terechtzitting van 31 augustus 2022, p. 6.
4.Proces-verbaal van bevindingen, incl.